Op 9 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingzaak tussen een belanghebbende, wonende in een lidstaat van de EU, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018, opgelegd aan de belanghebbende. De inspecteur had op 9 november 2020 een uitspraak op bezwaar gedaan, waarbij de aanslag werd gehandhaafd. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, omdat zij meende recht te hebben op uitbetaling van de heffingskortingen, maar de inspecteur stelde dat zij geen kwalificerende buitenlandse belastingplichtige was.
Tijdens de zitting op 23 februari 2022 was de belanghebbende niet verschenen, ondanks dat zij de uitnodiging had ontvangen. De rechtbank ontving op 8 maart 2022 nog nadere stukken van de belanghebbende, maar besloot deze buiten beschouwing te laten bij de beoordeling. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet voldeed aan de inkomenseis voor kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen, omdat haar inkomen uitsluitend in de lidstaat was belast en niet in Nederland. Het gezinsinkomen voldeed ook niet aan de 90%-eis voor belastingplichtigen in Nederland.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de inspecteur gelijk had. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch binnen zes weken na de verzenddatum.