In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 maart 2022 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over de jaren 2015 en 2016, alsook tegen de opgelegde vergrijpboeten. De inspecteur had de navorderingsaanslag opgelegd op basis van informatie van buitenlandse autoriteiten, waaruit bleek dat de belanghebbende bankrekeningen in Duitsland en Liechtenstein had, die hij niet had opgegeven in zijn aangiften. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet aan zijn verzwaarde bewijslast heeft voldaan en dat de inspecteur terecht de navorderingsaanslagen en vergrijpboeten had gehandhaafd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vergrijpboeten moesten worden verminderd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. De rechtbank heeft de vergrijpboeten voor de jaren 2015 en 2016 verminderd tot respectievelijk € 11.605 en € 11.086. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de belastingrente te verminderen, aangezien de navorderingsaanslagen niet werden verminderd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.