Op 9 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingzaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017, waarbij de inspecteur op 5 november 2020 een aanslag heeft opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van € 17.852. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur heeft het verzoek om ambtshalve vermindering op 5 november 2021 afgewezen.
De zitting vond plaats op 23 februari 2022, maar de belanghebbende is niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende in 2017 een totaalbedrag van € 17.852 aan inkomsten heeft genoten, waarover door inhoudingsplichtigen in totaal € 2.913 aan loonheffingen is ingehouden. De rechtbank oordeelt dat de aanslag IB/PVV correct is vastgesteld en dat de belanghebbende nu de belasting betaalt die zij verschuldigd is.
Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek om kwijtschelding van de belanghebbende afgewezen, omdat zij niet bevoegd is om hierover te beslissen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.