ECLI:NL:RBZWB:2022:1236

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 21_468
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake WIA-uitkering en duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid

Op 8 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. K. Gomes, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 16 december 2020, waarin de aanspraak van een werkneemster op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd behandeld. De werkneemster was sinds 9 januari 2017 arbeidsongeschikt door nek- en schouderklachten. Het UWV had eerder een WIA-uitkering toegekend, maar na een herbeoordeling op verzoek van eiseres, concludeerde het UWV dat de werkneemster wel volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt was.

Tijdens de zitting op 26 januari 2022 was de werkneemster aanwezig, maar het UWV verscheen niet. De rechtbank heeft de rapportages van de verzekeringsartsen beoordeeld, die stelden dat er een redelijke verwachting was dat de belastbaarheid van de werkneemster zou verbeteren door gerichte training en beweging. Eiseres betwistte deze conclusie en voerde aan dat er geen behandelopties meer waren en dat de werkneemster niet meer zou kunnen verbeteren. De rechtbank oordeelde echter dat het UWV terecht had geoordeeld dat de werkneemster wel volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/468 WIA

uitspraak van 8 maart 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. K. Gomes,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Hengelo), verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij], te [plaatsnaam 2] (werkneemster).

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 16 december 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de aanspraak van werkneemster op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 26 januari 2022. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Werkneemster was ook aanwezig. Het UWV is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Feiten en omstandigheden

1. Werkneemster is werkzaam geweest als customer service representative bij eiseres. Voor dat werk is zij op 9 januari 2017 uitgevallen vanwege nek- en schouderklachten en daaruit voortkomende problemen. Bij besluit van 13 mei 2019 heeft het UWV met ingang van 29 april 2019 een WIA-uitkering aan werkneemster toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
Eiseres is eigenrisicodrager voor de Wet WIA. Op 7 mei 2020 heeft zij het UWV verzocht om een herbeoordeling. Bij besluit van 7 oktober 2020 (primair besluit) heeft het UWV meegedeeld dat de arbeidsongeschiktheid van werkneemster niet is gewijzigd. Zij is 100% arbeidsongeschikt en ontvangt een loongerelateerde uitkering tot en met 12 januari 2021, daarna krijgt zij een loonaanvullingsuitkering. Eiseres heeft hier bezwaar tegen gemaakt, omdat zij van mening is dat werkneemster aanspraak heeft op een IVA-uitkering.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) heeft onderzoek verricht. Hij stelt dat verbetering van de belastbaarheid van werkneemster kan worden verwacht. Bij het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiseres daarom ongegrond verklaard.

Wettelijk kader

2. In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.

Overwegingen

3. In geschil is of het UWV terecht heeft geoordeeld dat werkneemster wel volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is.
3.1
Het UWV heeft een interne richtlijn ontwikkeld, getiteld: 'Beoordeling van de duurzaamheid van Arbeidsbeperkingen. Beoordelingskader voor verzekeringsartsen' (het beoordelingskader). Op grond van dit beoordelingskader zijn arbeidsbeperkingen duurzaam als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of als verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks te verwachten is. In het beoordelingskader is een stappenplan opgenomen op grond waarvan de verzekeringsarts zich uitspreekt over de prognose van de arbeidsbeperkingen. Daarbij doorloopt de verzekeringsarts drie stappen. De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden (stap 1). Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten, beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht (stap 2). Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht, beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht (stap 3).
3.2
De verzekeringsarts b&b stelt in zijn rapportage van 14 december 2020 dat bij werkneemster sprake is van discopathie in de nek, aspecifieke rugpijn en psychische klachten. Bij onderzoek kunnen er voor de lichamelijke klachten echter geen ernstige functiestoornissen of ziekten worden vastgesteld. In dergelijke gevallen is het beste advies om te gaan bewegen. De ervaren beperkingen zullen dan sterk verminderen c.q. normaliseren. Dit zal ook een positieve uitwerking hebben op de psychische klachten. Werkneemster gaat eenmaal per week naar de fysiotherapeut, verder is niet gebleken dat zij zich extra inspant. Volgens de verzekeringsarts b&b is er bij gerichte training verbetering van de functionele mogelijkheden te verwachten, omdat het met name om conditie gaat.
3.3
Eiseres heeft hiertegen aangevoerd dat er objectief medisch bewijs is voor de fysieke klachten van werkneemster. Zij heeft een multidisciplinair revalidatietraject doorlopen waarin zij drie maanden lang drie maal per week behandelingen van twee uur had. Dit heeft echter geen verbetering in de belastbaarheid gebracht. Ook de fysiotherapie die zij al jaren volgt, levert geen verbetering op. Werkneemster heeft het advies om (meer) te bewegen een substantiële periode opgevolgd, maar dat heeft evenmin een positieve verandering teweeg gebracht. Volgens eiseres zijn er dan ook geen behandelopties meer en is het niet aannemelijk dat de belastbaarheid van werkneemster zal verbeteren. Dit volgt volgens eiseres ook uit het overgelegde rapport van OCA van 16 april 2021. In dat rapport staat dat interventie geen toegevoegde waarde heeft naast de behandelingen die ze nu krijgt ter pijnverlichting, en de psychische problemen lijken het gevolg te zijn van de fysieke klachten, waardoor beide beperkingen duurzaam zijn. Eiseres heeft tot slot nog een tweede rapport van OCA overgelegd waarin staat dat werkneemster niet in aanmerking komt voor het volgen van een revalidatietraject vanwege de geringe motivatie en de inschatting dat er weinig verbetering zal optreden.
3.4
In een rapportage van 28 september 2021 heeft de verzekeringsarts b&b gereageerd op de door eiseres aangevoerde gronden. Er zijn geen aandoeningen die niet meer kunnen verbeteren of zullen verslechteren. Hij stelt dat verbetering van de belastbaarheid van werkneemster te verwachten valt door het verkrijgen van een betere conditie, die niet specifiek via een revalidatietraject hoeft plaats te vinden maar ook in de persoonlijke sfeer gelegen kan zijn. Dat interventie of behandeling geen toegevoegde waarde heeft, berust niet op een medische grondslag maar op de coping en het klachtencontingent van werkneemster. Het multidisciplinaire revalidatietraject dat werkneemster doorlopen heeft, heeft ook laten zien dat zij (hoewel zij geen klachtenvermindering ervaarde) meetbaar meer te belasten was. In een aanvullende rapportage van 8 november 2021 voegt hij hier aan toe dat uit het laatst overgelegde rapport van OCA blijkt dat werkneemster onvoldoende gemotiveerd is voor een revalidatietraject. Gebrek aan motivatie is echter onvoldoende grond om duurzaamheid te veronderstellen.
3.5
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de rapportages van de verzekeringsartsen dat zij rekening hebben gehouden met het geobjectiveerde deel van de door werkneemster gestelde klachten. Zij hebben vervolgens conform het beoordelingskader gemotiveerd uiteengezet waarom er een redelijke of goede verwachting bestaat dat verbetering van de belastbaarheid van werkneemster zal optreden. Volgens de verzekeringsarts b&b kan deze verbetering optreden als zij haar conditie gericht traint. Dat hoeft niet plaats te vinden binnen een revalidatie- of multidisciplinair traject: werkneemster zou bijvoorbeeld ook thuis meer kunnen gaan bewegen. Dat doet zij niet, terwijl niet is gebleken dat hiervoor een contra-indicatie aanwezig is. De verzekeringsarts b&b stelt daarentegen expliciet dat er op basis van de geobjectiveerde klachten van werkneemster geen reden is om te concluderen dat belasting van de thoracale en lumbale wervelkolom tot schade zal leiden. Ook uit de in beroep nog door eiseres overgelegde rapportage van rugexpert [naam rugexpert] van 17 december 2021 volgt niet dat werkneemster niet meer zou kunnen of mogen bewegen dan zij momenteel doet. Verder kan naar het oordeel van de rechtbank uit het rapport van OCA worden afgeleid dat wanneer werkneemster wel gemotiveerd zou zijn een revalidatietraject te volgen, niet valt uit te sluiten dat dit resultaat zal hebben in de vorm van verbeterde belastbaarheid. Niet in geschil is de psychische klachten van werkneemster het gevolg zijn van haar fysieke klachten, zodat een verbeterde conditie ook een positieve invloed zal hebben haar psychische gesteldheid.
3.6
Gelet op het voorgaande wordt eiseres niet gevolgd in haar stelling dat er geen verbetering van de belastbaarheid van werkneemster meer te verwachten is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV dan ook terecht geconcludeerd dat werkneemster wel volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is.
4. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
5. Er is geen reden een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 8 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.