In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [roepnaam]. De gecertificeerde instelling (GI) had verzocht om deze machtiging te verlengen voor een periode van zes maanden, zodat [roepnaam] in een open instelling kon verblijven. De kinderrechter constateerde echter dat [roepnaam] al sinds 1 oktober 2021 op een groep verblijft, zonder dat er een geldige machtiging voor deze plaatsing was. Dit werd als zeer zorgelijk beschouwd, aangezien de GI zonder tussenkomst van de kinderrechter de minderjarige had overgeplaatst van een pleeggezin naar een open groep.
De kinderrechter merkte op dat het verzoek van de GI niet toewijsbaar was, omdat het verzoek niet gericht was op de verlenging van de bestaande machtiging, maar op het aanvragen van een nieuwe machtiging voor een andere verblijfplaats. De kinderrechter benadrukte dat de GI met spoed een passend verzoek moest indienen, aangezien [roepnaam] momenteel zonder een geldige machtiging tot uithuisplaatsing verbleef. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI afgewezen en aangegeven dat het hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak kan worden ingesteld.
De uitspraak is gedaan in het openbaar en de kinderrechter heeft de beslissing mondeling bekendgemaakt. De zaak heeft een internationaal karakter, aangezien zowel de moeder als [roepnaam] de Poolse nationaliteit hebben en de moeder niet in Nederland is ingeschreven. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, omdat [roepnaam] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft.