ECLI:NL:RBZWB:2022:1289

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8728
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor bouwwerken in Natura 2000-gebied

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een eigenaar van een perceel in de gemeente Schouwen-Duiveland, en het college van burgemeester en wethouders. Eiseres had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een berging, watermeter met waterput en elektrakast op haar perceel, dat zich aan de rand van een Natura 2000-gebied bevindt. Het college weigerde de vergunning op 9 maart 2020, waarna eiseres bezwaar maakte. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 18 augustus 2020. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds april 1970 eigenaar is van het perceel en dat de bouwwerken vergunningplichtig zijn. De rechtbank overwoog dat de bouwwerken in strijd zijn met het bestemmingsplan, dat het recreatieve gebruik van het perceel niet onder het overgangsrecht valt en dat de bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden. De rechtbank concludeerde dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning kon weigeren, omdat de bouwwerken het recreatieve gebruik van het perceel zouden vergemakkelijken, wat niet wenselijk is in het Natura 2000-gebied.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8728 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam 1] , eiseres

gemachtigde: ing. K.M. Rouw,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 9 maart 2020 (primaire besluit) heeft het college een omgevingsvergunning voor een berging, een watermeter met waterput en elektrakast op het perceel C [perceel nummer] te [plaatsnaam 2] geweigerd.
In het besluit van 18 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 11 februari 2022.
Hierbij waren aanwezig namens eiseres haar gemachtigde en [naam vertegenwoordiger 1] en namens het college [naam vertegenwoordiger 2] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is sinds april 1970 eigenares van perceel C [perceel nummer] te [plaatsnaam 2] . Het perceel ligt aan de rand van het Natura 2000-gebied [plaatsnaam 3] .
Naar aanleiding van een handhavingsverzoek heeft het college een controle uitgevoerd op het perceel. Het college heeft hierbij geconstateerd dat er een berging, watermeter met waterput en elektrakast zonder een vergunning op het perceel gerealiseerd waren. Het college heeft eiseres verzocht om de drie bouwwerken te verwijderen.
Eiseres heeft vervolgens op 27 november 2019 een vergunningaanvraag ingediend voor het plaatsen van een elektrakast, een watermeter met waterput en een berging op het perceel C [perceel nummer] te [plaatsnaam 2] .
Het college heeft de omgevingsvergunning op 9 maart 2020 geweigerd. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiseres onder verwijzing naar en overneming van het advies van de bezwaarschriftencommissie ongegrond verklaard.
Wettelijk kader
2. De op deze zaak betrekking hebbende, relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Formele aspecten
3. Eiseres heeft aangevoerd dat het primaire besluit niet ondertekend is en niet op de juiste wijze bekend is gemaakt. De rechtbank overweegt dat eiseres als aanvrager het primaire besluit toegezonden heeft gekregen en dat het college een ondertekend exemplaar heeft overgelegd. Eiseres heeft vervolgens tijdig haar bezwaarschrift kunnen indienen zodat zij door deze gang van zaken niet in haar belangen is geschaad.
Vergunningplicht
4. Ter plaatse van het perceel geldt het bestemmingsplan ‘ [plaatsnaam 3] ’. Bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 24 november 2014 zijn de plandelen met de bestemming ‘Natuur’ en aanduiding ‘persoonsgebonden overgangsrecht 1-60’ vernietigd. Het perceel van eiseres valt daarom onder de reikwijdte van het voorheen vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied West’. Niet in geschil is dat de elektrakast, watermeter met waterput en berging vergunningplichtig zijn. Omdat eiseres niet over een vergunning beschikt, heeft ze een vergunningaanvraag ingediend voor het bouwen en het uitvoeren van werk of werkzaamheden. Het college heeft de vergunningaanvraag vervolgens getoetst aan artikel 8 van het bestemmingsplan ‘Buitengebied West’. Doordat de bouwwerken niet ten dienste staan van het behoud of herstel van de waarden, zijn de bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. Dit is ook niet in geschil bij partijen.
Overgangsrecht
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het recreatieve gebruik van het perceel valt onder het overgangsrecht uit artikel 15 van het bestemmingsplan ‘Buitengebied West’ en de berging onder artikel 16 van het bestemmingsplan.
5.1
Of het recreatieve gebruik van het perceel door het overgangsrecht wordt beschermd, staat nu niet ter discussie, nu het bestreden besluit enkel ziet op de geweigerde vergunning.
5.2
Volgens vaste rechtspraak van de AbRS (onder meer de uitspraak van 30 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:251 en 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1823) geeft een met succes gedaan beroep op het overgangsrecht voor bouwwerken geen omgevingsvergunning vervangende titel en worden de bouwwerken daardoor ook niet op een andere manier gelegaliseerd. Voor de bouwwerken is nooit een omgevingsvergunning verleend en daarom vallen zij ook niet onder het overgangsrecht.
5.3
Met betrekking tot de berging overweegt de rechtbank als volgt. Niet ter discussie staat dat sinds 1971 een berging op het perceel aanwezig is. Op basis van de overgangsbepaling in artikel 16 van het bestemmingsplan mogen bouwwerken, die vallen onder het overgangsrecht, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits de afwijking niet naar de aard wordt vergroot. Het geheel slopen en nieuw bouwen is uitgesloten. Alleen in geval van een calamiteit, waardoor het bouwwerk teniet is gegaan, bijvoorbeeld door een brand, mag binnen twee jaar na de calamiteit een bouwwerk geheel vernieuwd worden.
De gemachtigden van eiseres hebben desgevraagd ter zitting toegelicht dat eiseres de berging in 2016 geheel heeft vernieuwd. De oude berging was van hout, en volgens eiseres in zodanige slechte staat, dat de schuur vervangen moest worden. Eiseres heeft de berging dan ook volledig vervangen door een berging van aluminium. De rechtbank overweegt dat de oude berging niet onder het overgangsrecht viel en dat het geheel slopen en nieuw bouwen van een berging dit bouwwerk evenmin legaal maakt. Het teniet gaan van een bouwwerk als gevolg van de slechte bouwkundige staat is ten slotte ook geen calamiteit die volledige nieuwbouw zou kunnen rechtvaardigen.
Geweigerde omgevingsvergunning
6. Eiseres stelt dat het college ten onrechte de omgevingsvergunning voor de elektrakast, de watermeter met waterput en de berging niet heeft verleend. De elektrakast en waterput zijn al sinds 2008 ter plaatse. De berging is in 2016 gerealiseerd op het perceel. Het college wist van de bouwwerken af maar ging pas over tot handhaving naar aanleiding van een handhavingsverzoek.
6.1
De rechtbank oordeelt in dit geschil slechts over de geweigerde omgevingsvergunning. Feitelijk wil eiseres een antwoord op de vraag of het college nu nog, nadat al jaren bekend is dat de bouwwerken er staan, handhavend kan optreden, is een vraag die beantwoord moet worden in het kader van een handhavingsbesluit.
6.2.
Gelet op artikel 2.10, tweede lid van de Wabo moet het college bij de gestelde strijd met het bestemmingsplan wel beoordelen of er reden is om gebruik te maken van de afwijkingsbevoegdheden in artikel 2.12 van de Wabo. De rechtbank begrijpt dat het college geen gebruik wil maken van deze afwijkingsbevoegdheden omdat hij het recreatieve gebruik niet wenselijk acht in het Natura 2000-gebied. Met het bestemmingsplan ‘ [plaatsnaam 3] ’ had het college een stap gezet om het recreatieve gebruik te beëindigen. Nu dat bestemmingsplan door de AbRS met betrekking tot het persoonsgebonden overgangsrecht is vernietigd, is het college voornemens om met de provincie een plan van aanpak te maken om recreatief gebruik tegen te gaan. Als het college de gevraagde vergunning had verleend, zou de beëindiging van het recreatieve gebruik lastiger zijn geworden. De rechtbank is met het college van oordeel dat de gevraagde bouwactiviteiten het recreatieve gebruik van het perceel gemakkelijker maakt. Gelet daarop heeft het college in redelijkheid de omgevingsvergunning kunnen weigeren.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.C. van Spreuwel, griffier, op 15 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
M.H.C. van Spreuwel, griffier T. Peters, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1:
1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald;
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…).
Artikel 2.10:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12.
artikel 2.12:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
2˚ in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen
Bestemmingsplan
Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘ [plaatsnaam 3] ’, heeft het perceel de enkelbestemming ‘Natuur’ met dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie-6’.
Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2014 (hier te raadplegen), vigeert ter plaatse van het perceel eveneens het aan het bestemmingsplan ‘ [plaatsnaam 3] ’ voorgaande bestemmingsplan ‘Buitengebied West’. Volgens de planverbeelding heeft het perceel hierin de enkelbestemming ‘Beschermd natuurgebied’.
Artikel 8, eerste lid, van de planregels bepaalt dat de gronden met de bestemming beschermd natuurgebied uitsluitend mogen worden gebruikt voor het behoud en herstel van de daaraan eigen natuurwetenschappelijke, landschappelijke of cultuurhistorische waarden en voor de houtproductie, een en ander met inachtneming van de op de kaart aangegeven subbestemming.
Het tweede lid bepaalt dat op deze gronden uitsluitend mogen worden gebouwd:
a. eenvoudige recreatieve voorzieningen als een bank, afvalbak en wegwijzer;
b. andere bouwwerken ten behoeve van het in lid 1 toegestane gebruik.
Het vierde lid bepaalt dat het verboden is zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders – die slechts mag worden verleend indien geen schade wordt toegebracht aan dan wel herstel verzekerd is van de in lid 1 genoemde waarden en na ontvangen verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten – de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
f. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
Artikel 15 bepaalt dat de gronden en bouwwerken die bij het van kracht worden van het plan in gebruik zijn voor andere doeleinden dan waarvoor zij blijkens de bestemming ingevolge het plan mogen worden gebruikt, voor die doeleinden in gebruik mogen blijven.
Artikel 16 bepaalt dat bestaande bouwwerken, die hetzij door hun bestaan als zodanig hetzij door hun afmetingen niet voldoen aan de bestemmingen van het plan of aan één of meer bepalingen van deze voorschriften, gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of gedeeltelijk worden veranderd met dien verstande dat:
a. vernieuwing of verandering van gebouwen ten behoeve van een voorgenomen ander gebruik slechts is toegestaan indien ook dat andere gebruik krachtens deze voorschriften is of kan worden toegestaan;
b. reeds bestaande afwijkingen ten aanzien van het in dit plan bepaalde niet mogen worden vergroot.