Op 16 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over de beëindiging van de WIA-uitkering van eiseres. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 26 februari 2019, waarin haar WIA-uitkering per 9 april 2019 werd beëindigd. Tijdens de zitting op 25 februari 2021 heeft de rechtbank het UWV in de gelegenheid gesteld om een gebrek in het besluit te herstellen. Het UWV heeft daarop op 11 mei 2021 een nieuw besluit genomen, waarin de beëindiging van de WIA-uitkering werd gewijzigd naar 11 juli 2021. Eiseres heeft hierop gereageerd, maar de rechtbank heeft besloten dat een nadere zitting niet nodig was en het onderzoek op 14 februari 2022 gesloten.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de WIA-uitkering van eiseres per 9 april 2019 is beëindigd, maar dat relevante wijzigingen in haar medische situatie voor die datum in aanmerking moeten worden genomen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het UWV in zijn eerste besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de medische gegevens van eiseres, wat heeft geleid tot een niet zorgvuldige voorbereiding van dat besluit. Het tweede besluit van het UWV, dat de beëindiging van de uitkering per 11 juli 2021 vaststelt, is echter wel zorgvuldig tot stand gekomen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres geen gronden heeft aangevoerd tegen de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid, die door het UWV op minder dan 35% is vastgesteld. Aangezien er pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft de rechtbank het beroep tegen het tweede besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het UWV ook opgedragen het griffierecht aan eiseres te vergoeden, maar heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.