ECLI:NL:RBZWB:2022:1326

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 19_1354
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en geschil over arbeidsongeschiktheid

Op 16 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over de beëindiging van de WIA-uitkering van eiseres. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 26 februari 2019, waarin haar WIA-uitkering per 9 april 2019 werd beëindigd. Tijdens de zitting op 25 februari 2021 heeft de rechtbank het UWV in de gelegenheid gesteld om een gebrek in het besluit te herstellen. Het UWV heeft daarop op 11 mei 2021 een nieuw besluit genomen, waarin de beëindiging van de WIA-uitkering werd gewijzigd naar 11 juli 2021. Eiseres heeft hierop gereageerd, maar de rechtbank heeft besloten dat een nadere zitting niet nodig was en het onderzoek op 14 februari 2022 gesloten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de WIA-uitkering van eiseres per 9 april 2019 is beëindigd, maar dat relevante wijzigingen in haar medische situatie voor die datum in aanmerking moeten worden genomen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het UWV in zijn eerste besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de medische gegevens van eiseres, wat heeft geleid tot een niet zorgvuldige voorbereiding van dat besluit. Het tweede besluit van het UWV, dat de beëindiging van de uitkering per 11 juli 2021 vaststelt, is echter wel zorgvuldig tot stand gekomen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres geen gronden heeft aangevoerd tegen de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid, die door het UWV op minder dan 35% is vastgesteld. Aangezien er pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft de rechtbank het beroep tegen het tweede besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het UWV ook opgedragen het griffierecht aan eiseres te vergoeden, maar heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/1354 WIA

uitspraak van 16 maart 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. R.E. Teusink,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij]te [plaatsnaam] (werkgever),
gemachtigde: mr. C.J.M. de Wit.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 26 februari 2019 (bestreden besluit I) van het UWV over de beëindiging van haar WIA-uitkering met ingang van 9 april 2019.
Het beroep is op 25 februari 2021 op zitting behandeld.
Bij tussenuitspraak van 1 april 2021 heeft de rechtbank het UWV in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek te herstellen.
Het UWV heeft in reactie op de tussenuitspraak op 11 mei 2021 een nieuw besluit genomen (bestreden besluit II). Daarbij heeft het UWV meegedeeld dat bestreden besluit I wordt gewijzigd in die zin dat de WIA-uitkering van eiseres wordt beëindigd met ingang van 11 juli 2021.
Eiseres heeft bij brief van 15 juni 2021 schriftelijk gereageerd op bestreden besluit II.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 14 februari 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Voor een weergave van de feiten, de beroepsgronden en het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
2. Eiseres heeft geen toestemming gegeven aan de werkgever om van de medische stukken kennis te nemen. Bij beslissing van 28 januari 2020 heeft de rechtbank bepaald dat kennisname van stukken die medische gegevens van eiseres bevatten, is voorbehouden aan een gemachtigde die arts of advocaat is. Daarom zullen geen medische gegevens van eiseres in deze uitspraak worden vermeld.
3. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat de datum in geding 9 april 2019 is omdat de WIA-uitkering van eiseres per die dag, na afloop van de uitlooptermijn, is beëindigd. Dit betekent dat als zich voor 9 april 2019 relevante wijzigingen hebben voorgedaan in de medische situatie van eiseres daarmee rekening moet worden gehouden. Van belang is dat eiseres op 2 januari 2019 wegens ziekte is uitgevallen voor haar werk als leerling begeleider bij [naam zorgonderneming] in verband met fysieke klachten en zich na haar laatste bezoek aan de arbeidsdeskundige tot haar huisarts heeft gewend voor haar psychische klachten. Nu het UWV, gelet op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) deze omstandigheden uitdrukkelijk niet bij de beoordeling heeft betrokken, is het bestreden besluit I niet zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek te herstellen door een nieuw onderzoek te verrichten waarbij als datum in geding 9 april 2019 wordt aangehouden en waarbij alle stukken die betrekking hebben op deze datum worden betrokken. Het UWV heeft in navolging van de tussenuitspraak nieuw onderzoek verricht en een nieuw besluit genomen.
4. Bestreden besluit II is in de plaats getreden van bestreden besluit I. Niet gebleken is dat eiseres nog enig belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep tegen bestreden besluit I. Het beroep tegen bestreden besluit I is niet-ontvankelijk. Het beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede betrekking op bestreden besluit II.
5. In bestreden besluit II heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat de WIA-uitkering wordt beëindigd met ingang van 11 juli 2021.
Aan dit besluit ligt ten grondslag het rapport van de verzekeringsarts b&b van 22 april 2021 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 4 mei 2021.
6. De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat eiseres op de datum in geding aanvullend beperkt is vanwege psychische klachten en belemmeringen. De aanvullende beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren en in werktijden zoals deze ten tijde van de EZWB in januari 2020 werden vastgelegd zijn ook op de datum in geding geldig. De verzekeringsarts b&b heeft de beperkingen en belastbaarheid van eiseres neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 april 2021.
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met haar fysieke beperkingen. Ter onderbouwing daarvan heeft zij medische informatie van haar behandelaar meegezonden. Eiseres stelt verder dat de beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren te licht zijn vastgesteld. Eiseres stelt dat zij volledig arbeidsongeschikt is.
De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport van 13 oktober 2021 gereageerd op het standpunt van eiseres en de door haar ingezonden medische informatie. De verzekeringsarts b&b ziet in de ingebrachte medische informatie geen aanleiding om zijn standpunt te wijzigen.
In zijn rapport van 27 oktober 2021 heeft de verzekeringsarts b&b gerapporteerd dat de door hem opgestelde FML ook geldt per 11 juli 2021.
De informatie die eiseres in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsarts b&b heeft aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de fysieke klachten bekend waren en dat daarmee rekening is gehouden. De verzekeringsarts b&b concludeert dat uit de medische informatie niet blijkt dat de klachten ernstiger waren dan waarvan is uitgegaan.
Niet gebleken is dat in de FML van 22 april 2021 de beperkingen van eiseres zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
7 Naar aanleiding van de gewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige b&b de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker textiel, geen kleding (Sbc-code 272043), wikkelaar (Sbc-code 267053) en productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180).
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 4 mei 2021
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Het standpunt van eiseres dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit haar opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 6 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht, met inachtneming van een uitlooptermijn, beëindigd per 11 juli 2021.
Het beroep tegen bestreden besluit II zal dan ook ongegrond worden verklaard.
8. Nu het UWV een gewijzigd besluit heeft genomen, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 47,00 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 16 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.