ECLI:NL:RBZWB:2022:1412
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake WIA-uitkering
In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door mr. S. Heijnen, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) op haar aanvraag voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De aanvraag was ingediend op 23 maart 2020, maar verweerder heeft pas op 11 november 2021 een besluit genomen. Na dit besluit heeft verzoekster haar beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. Verweerder heeft aangegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten.
In dit geval heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster. Het verzoek om proceskostenveroordeling is gegrond verklaard. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 379,50, waarbij het gewicht van de zaak als licht is aangemerkt. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande op 18 maart 2022 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.