ECLI:NL:RBZWB:2022:1427
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure omtrent NOW-aanvraag
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoeker en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor de definitieve berekening van de tegemoetkoming in het kader van de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW). In het primaire besluit van 15 april 2021 werd de aanvraag afgewezen, waarna de verzoeker bezwaar maakte. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 9 september 2021. Hierop heeft de verzoeker beroep ingesteld.
Echter, op 5 januari 2022 trok de minister het bestreden besluit in en besloot alsnog dat de verzoeker recht had op een tegemoetkoming, waardoor de terugvordering van het voorschot kwam te vervallen. De verzoeker trok zijn beroep in, maar verzocht de minister om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, waarop de minister instemde met de proceskostenveroordeling.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank oordeelde dat de minister tegemoet was gekomen aan het beroep van de verzoeker en dat de proceskosten voor de beroepsfase moesten worden vergoed. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 759,- voor de door een derde verleende rechtsbijstand en heeft de minister veroordeeld tot vergoeding van deze kosten. Daarnaast is de minister verplicht om het door de verzoeker betaalde griffierecht van € 360,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.