In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een informatiebeschikking die door de inspecteur is afgegeven met betrekking tot de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2012 en 2013. De belanghebbende, die een eenmanszaak drijft, had bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking die was opgelegd omdat hij niet aan de informatieplicht had voldaan. De inspecteur had op basis van informatie van de Officier van Justitie en bankgegevens geconstateerd dat er aanzienlijke contante stortingen op de bankrekening van de belanghebbende hadden plaatsgevonden die niet konden worden verklaard aan de hand van de ingediende aangiften.
Tijdens de zitting op 9 maart 2022 in Roermond heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht de informatiebeschikking had afgegeven, omdat de belanghebbende niet voldoende informatie had verstrekt over de herkomst van de contante stortingen. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, maar vernietigde de informatiebeschikking voor het jaar 2013, omdat de inspecteur had erkend dat de lening van € 50.000 met gelden uit 2012 was verstrekt. De rechtbank heeft de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na de uitspraak aan de informatieverzoeken te voldoen voor het jaar 2012.
De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, omdat niet was aangetoond dat de belanghebbende kosten had gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.