ECLI:NL:RBZWB:2022:144

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
14 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_9758 en 21_387
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over handhaving en bestemmingsplannen met betrekking tot fruitteelt

Op 14 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen meerdere eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen. De eisers, eigenaren van percelen nabij een fruitboomgaard, hebben handhavingsverzoeken ingediend tegen het gebruik van de fruitboomgaard op het perceel van een derde partij. Het college heeft deze verzoeken afgewezen, wat heeft geleid tot bezwaar en beroep van de eisers. De rechtbank heeft de beroepen behandeld en vastgesteld dat het college tijdig heeft besloten op de bezwaren. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet-ontvankelijk waren verklaard omdat zij geen belanghebbenden waren bij de besluiten van het college. De rechtbank concludeerde dat de fruitboomgaard onder de beschermende werking van het overgangsrecht valt, omdat deze al voor de inwerkingtreding van het bestemmingsplan was aangeplant. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk en de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/9758 en 21/387 GEMWT

uitspraak van 14 januari 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser 1]

[naam eiser 2],
[naam eiser 3],
[naam eiser 4],
[naam eiser 5],
[naam eiser 6],
allen te [plaatsnaam] , eisers,
gemachtigde: mr. J.A. de Boe,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij], te [plaatsnaam 2] .

Procesverloop

In het besluit van 30 juni 2020 (primair besluit I) heeft het college het handhavingsverzoek van eisers over de fruitboomgaard op het perceel van de derde partij afgewezen (BRE 20/9758 GEMWT). Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Zij hebben vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van de beslissing op bezwaar.
In het besluit van 24 november 2020 (bestreden besluit I) heeft het college alsnog beslist op de bezwaren van eisers. Gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit geacht mede te zijn gericht tegen bestreden besluit I.
In het besluit van 30 november 2020 (bestreden besluit II) heeft het college, onder handhaving van bestreden besluit I, het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding afgewezen (BRE 21/387 GEMWET). Ook tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld.
Het college heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
De beroepen zijn behandeld ter zitting in Breda op 3 december 2021. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger verweerder] , mr. S. Abdullah en ir. N. Tiernego. De derde partij is niet verschenen.
Overwegingen
Feiten en omstandigheden
1. Eisers zijn eigenaren van de percelen gelegen aan de [straatnaam] [huisnummer] [1] , [huisnummer 2] [2] en [huisnummer 3] [3] en Lageweg [huisnummer 4] [4] te [plaatsnaam] . De derde partij is eigenaar van het perceel O [perceelnummer] (verder: perceel) en exploiteert daarop een fruitboomgaard.
Het college heeft op 8, 12, 18 en 27 mei 2020 schriftelijke verzoeken van eisers ontvangen om handhavend op te treden tegen de fruitboomgaard op het perceel van de derde partij. Eisers leggen aan hun verzoeken ten grondslag dat de fruitbomen op het perceel in strijd zijn met het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ” en de gebruiksregels.
Op 26 mei 2020 heeft het college aan eisers het voornemen kenbaar gemaakt om de verzoeken om handhaving af te wijzen. Eisers hebben daartegen een zienswijze ingediend.
Het college heeft in primair besluit I de verzoeken om tot handhaving over te gaan afgewezen. Primair omdat er geen sprake is van met het bestemmingsplan strijdig gebruik. Subsidiair bestaat er concreet zicht op legalisatie, omdat op 26 juni 2020 het ontwerpbestemmingsplan [naam bestemmingsplan 2] – waarin fruitteelt op het perceel is gelegaliseerd – ter inzage is gelegd. Daarom ziet het college af van handhavend op te treden.
Op 1 oktober 2020 heeft de gemeenteraad het nieuwe bestemmingsplan vastgesteld.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen primaire besluit I. Het college heeft op 27 oktober 2020 besloten de beslistermijn te verlengen (primair besluit II). Eisers hebben het college een ingebrekestelling gestuurd vanwege het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar. In primair besluit III heeft het college de ingebrekestelling als prematuur aangemerkt en zijn de gevorderde dwangsommen afgewezen. Ook daartegen hebben eisers bezwaar gemaakt.
Bij bestreden besluit I zijn de bezwaren van eisers [naam eiser 3] , [naam eiser 2] , [naam eiser 4] , [naam eiser 6] en [naam eiser 5] niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen belanghebbenden zouden zijn. Het bezwaar van eiseres [naam eiser 1] is ontvankelijk, maar ongegrond verklaard.
Na het nemen van bestreden besluit I heeft het college in bestreden besluit II de in bezwaar gevraagde proceskostenvergoeding afgewezen. Bestreden besluit I is hierbij inhoudelijk niet gewijzigd.
Standpunten van partijen
2.1
Eisers voeren in beroep tegen bestreden besluit I aan – onder verwijzing naar de in bezwaar aangevoerde gronden – dat alle eisers belanghebbende zijn. Voor alle eisers geldt dat het zicht door de boomgaard beperkt wordt en dit niet alleen afhankelijk is van het vooraanzicht. Er is volgens eisers sprake van strijd met het bestemmingsplan en er is geen beroep op het overgangsrecht mogelijk. De fruitbomen zijn na 14 maart 2013 geplant, terwijl de bestemmingsplannen “ [naam bestemmingsplan] ” (2013) en “ [naam bestemmingsplan 3] ” (2007) geen fruitteelt op het perceel toestaan. Dat is ook in lijn met de ruilverkavelingsafspraken. Ter onderbouwing van de stelling dat de fruitbomen pas na 14 maart 2013 zijn geplant, verwijzen eisers naar overgelegde kaarten van ZRD [5] en de landschapsstructuurkaart uit 2012. De door het college bij primair besluit I overgelegde kaart uit 2007 kan niet juist zijn, omdat daarop een woning staat die pas in 2012 is gebouwd. Daarnaast is er volgens eisers geen concreet zicht op legalisering. Het nieuwe bestemmingsplan [naam bestemmingsplan 2] (2020), waarin fruitteelt op het perceel is gelegaliseerd, lag ten tijde van het indienen van de zienswijze nog niet ter inzage en had ook niet vastgesteld kunnen worden. Er moest namelijk eerst een nieuw agrarisch bouwvlak vrijkomen en dat is niet gebeurd. Er is ook niet voldaan aan de voorwaarde dat de AAZ [6] positief zou adviseren ten aanzien van een volwaardig agrarisch bedrijf. Nu aan beide voorwaarden niet is voldaan, kan het nieuwe bestemmingsplan niet gelden als grond voor afwijzing van het handhavingsverzoek. Eisers zijn van mening dat er sprake is van ‘détournement de pouvoir’.
Ten aanzien van de op 27 oktober 2020 toegepaste verlenging van de beslistermijn in bezwaar handhaven eisers hun stelling dat de beslistermijn in bezwaar op 3 november 2020 is verstreken. De beslistermijn is niet rechtsgeldig verlengd, omdat primair besluit II niet ondertekend is, de verdaging niet onderbouwd is en het college een en ander niet bekrachtigd heeft voorafgaand aan het verstrijken van de beslistermijn. Eisers maken met ingang van 23 november 2020 aanspraak op een dwangsom wegens het niet tijdig nemen van bestreden besluit I.
Tegen bestreden besluit II voeren eisers aan dat de motivering van primair besluit I in bestreden besluit I is aangepast en dat hierom ook een proceskostenvergoeding toegekend had moeten worden.
2.2
Het college stelt zich op het standpunt dat alleen eiseres [naam eiser 1] als belanghebbende kan worden beschouwd. De brief van 27 oktober 2020 is abusievelijk niet ondertekend door de thuiswerkmaatregelen, maar uit het dossier volgt wel dat de behandelend ambtenaar verzocht heeft om verzending van de brief aan eisers. De verlenging hoeft niet gemotiveerd te worden. Het beroep heeft van rechtswege ook betrekking op de beslissing om de gevorderde dwangsom af te wijzen en dus heeft college de bezwaarschriften van 3 januari 2020 tegen verlenging van de beslistermijn en de afwijzing van de dwangsommen aan de rechtbank doorgestuurd. Het college handhaaft de afgewezen handhavingsverzoeken. De boomgaard stond er al vanaf 2005. Dat volgt uit de verklaring van de eigenaar, de foto van de stam en wordt bevestigd door de foto van Nedbrowser van maart 2007. De bijlage bij primair besluit I ziet op 2007; de huidige bebouwing is over de oude bebouwing geprojecteerd. Er is geen sprake van herroeping van primair besluit I en dus is de proceskostenvergoeding op goede gronden afgewezen.
Omvang geschil
3.1
De rechtbank stelt vast dat het college met bestreden besluit II een besluit heeft genomen in de zin van artikel 6:19 van de Awb. Met dit besluit is bestreden besluit I aangevuld. Ter beoordeling van de rechtbank liggen het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit voor en verder de bestreden besluiten I en II, die samen de beslissing op bezwaar vormen.
3.2
In geschil is of het college een deel van de eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en of het handhavingsverzoek, de proceskostenvergoeding en de dwangsommen op goede gronden zijn afgewezen.
Wettelijk kader
4. Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling
Beroep tegen het niet tijdig beslissen
5.1
Tegen het niet tijdig beslissen op een bezwaar kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank [7] . Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen, tenzij van een belanghebbende in redelijkheid niet kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt [8] .
5.2
In geschil is allereerst of het college op 24 november 2020 tijdig een beslissing op bezwaar heeft genomen.
5.3
De beslistermijn is twaalf weken en gaat lopen vanaf de eerste dag na afloop van de bezwaartermijn [9] . Primair besluit I is verzonden op 2 juli 2020 en de bezwaartermijn liep op 14 augustus 2020 af [10] . Dit betekent dat de beslistermijn op 7 november 2020 afliep. Het college heeft de beslistermijn echter op 27 oktober 2020 met zes weken verlengd, zodat die op 19 december 2020 afliep.
5.4
Eisers hebben aangevoerd dat het besluit van 27 oktober 2020 tot verlenging van de beslistermijn niet rechtsgeldig is, omdat een handtekening (met naam) van de mandataris ontbreekt en het college dit besluit niet (tijdig) heeft bekrachtigd. De rechtbank is met het college van oordeel dat dit besluit desondanks rechtsgeldig is en als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb moet worden aangemerkt. Uit rechtspraak [11] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) volgt dat, als een handtekening ontbreekt, dit niet betekent dat geen sprake meer is van een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb en dit evenmin betekent dat het geen rechtskracht meer heeft. Bovendien is niet gebleken dat het besluit niet afkomstig is van het college.
5.5
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college tijdig heeft besloten tot verlenging van de beslistermijn. Omdat het college de ingebrekestelling op 11 november 2020 en dus voor het verstrijken van de beslistermijn heeft ontvangen, is er sprake van een premature ingebrekestelling [12] . De rechtbank zal daarom het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaren. Dit betekent bovendien dat er geen dwangsom is verbeurd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De afgewezen handhavingsverzoeken
Belanghebbenden
6.1
In geschil is of het college de bezwaren van eisers [namen eisers 5 & 6] [namen eisers 2 & 3] en [naam eiser 4] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat zij geen belanghebbenden zouden zijn.
6.2
Volgens vaste rechtspraak geldt als uitgangspunt dat degene, die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit [13] . In de rechtspraak is verder het criterium “gevolgen van enige betekenis” [14] aangenomen als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken als de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Dit wordt beoordeeld aan de hand van gezichtspunten zoals de afstand tot, het zicht op, de planologische uitstraling van en de milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie en risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn [15] .
6.3.1
Voor eisers [namen eisers 5 & 6] geldt dat zij op 201,8 meter van het perceel wonen en dat er geen direct zicht op de boomgaard is, omdat tussen de woning en de boomgaard bomen en andere woningen staan. Onder verwijzing naar de uitspraken van de AbRS van 8 februari 2006 [16] en 13 juli 2016 [17] is er geen sprake van een rechtstreeks, persoonlijk en eigen belang bij het besluit tot afwijzing van handhaving. Niet is gebleken dat zij gevolgen van enige betekenis ondervinden.
6.3.2
Eisers [namen eisers 2 & 3] en [naam eiser 4] wonen op respectievelijk 114,1 en 137,7 meter van het perceel. Voor beide percelen geldt dat deze zicht op het perceel hebben, maar de voorkant van de woningen staat ervan weggedraaid en de belemmeringen voor het zicht zijn beperkt. Voor beide percelen geldt dat er tussen de percelen en de boomgaard een straat, heg, tweebaansweg, berm, fietspad met twee banen en een berm zijn gelegen. Dat volgt uit zowel de door het college genomen foto’s als de door eisers ingediende foto en uit de verbeelding van de plaatselijke situatie op www.ruimtelijkeplannen.nl. Bovendien is het zicht vanaf deze percelen op de boomgaard beperkt door de woningen op de percelen [straatnaam] [huisnummer] en [huisnummer 5] te [plaatsnaam] . Dat er vanuit een bepaalde zijde van de percelen beperkt zicht is op de boomgaard, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat er voor deze eisers sprake is van gevolgen van enige betekenis. Dit geldt te meer nu de planologische uitstraling van de boomgaard zeer beperkt is, de boomgaard opgaat in de rest van het landschap en de rechtbank niet is gebleken van milieugevolgen.
6.4
De rechtbank concludeert dat het college de hiervoor genoemde eisers op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat zij geen belanghebbenden zijn. Dat het college deze afweging bij het nemen van primair besluit I niet expliciet heeft gemaakt, doet daar niet aan af. De beroepen van deze eisers zijn dan ook ongegrond.
Afwijzing handhavingsverzoek
7.1
De rechtbank constateert dat het college – ondanks het bepaalde in artikel 7:15, derde lid, van de Awb – in bestreden besluit I heeft nagelaten om een besluit over de proceskostenvergoeding te nemen. Bestreden besluit I kent daarom een gebrek, met dien verstande dat dit gebrek in bestreden besluit II is hersteld. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres hierdoor niet benadeeld, zodat dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb zal worden gepasseerd.
7.2
Tussen partijen is in geschil of de fruitboomgaard onder de beschermende werking van het (gebruiks)overgangsrecht valt.
7.3
Op grond van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ” van 14 maart 2013 en het daarvoor geldende bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan 3] ” van 26 april 2007 had het perceel een agrarische bestemming, waarbij fruitteelt expliciet was uitgesloten. Afwijkend of strijdig gebruik mocht op grond van het overgangsrecht in die bestemmingsplannen worden voortgezet zolang dit gebruik niet wordt vergroot, niet wordt onderbroken en evenmin in strijd is met het daarvoor geldende bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan 4] ”. Op grond van dit bestemmingsplan had het perceel de bestemming ‘landbouw’ met subbestemming ‘aan de grond gebonden agrarische bedrijven’, waarbij fruitteelt niet expliciet was uitgesloten en schuren buiten het bebouwingsvlak waren toegestaan maar uitsluitend ten behoeve van een fruitteeltbedrijf. Hieruit volgt dat fruitteelt op grond van dit bestemmingsplan was toegestaan.
7.4
De rechtbank is met het college van oordeel dat de fruitboomgaard onder de beschermende werking van het (gebruiks)overgangsrecht valt, omdat aannemelijk is dat die boomgaard al voor inwerkingtreding van bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan 3] ” van 26 april 2007 is geplant. Uit de verklaring van de derde partij volgt dat de boomgaard al in 2005 is geplant en niet na 14 maart 2013, zoals eiseres stelt. Dit wordt onderbouwd door een foto van de stam van een fruitboom die een zodanige dikte heeft dat deze al voor 14 maart 2013 geplant moet zijn. Bovendien heeft het college foto’s overgelegd van Nedbrowser van maart 2007 en maart 2020. Op die foto’s is de boomgaard steeds te zien, waaruit volgt dat de boomgaard al geplant was voorafgaand aan bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan 3] ” van 26 april 2007 en dat er ook sprake is geweest van onafgebroken gebruik. Daarnaast blijkt uit de foto’s van 2007 en 2020 dat de boomgaard tussen 2007 en 2020 binnen het perceel iets is verschoven in oostelijke richting en qua omvang is afgenomen. Daarmee is het strijdig gebruik afgenomen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank niet gebleken van een onderbreking van het strijdige gebruik en evenmin van een vergroting daarvan.
Eiseres heeft gesteld dat de foto van Nedbrowser niet uit 2007 kan zijn, omdat er een woning op staat die pas in 2012 is gebouwd. Het college stelt zich op het standpunt dat op de foto uit 2007 een rood vlak is opgenomen dat de huidige woning aangeeft. Dit is over de oorspronkelijke schuur uit de foto van 2007 geprojecteerd. Eiseres heeft ter zitting aangegeven deze uitleg niet langer te betwisten. De rechtbank ziet ook overigens geen reden om te twijfelen aan het standpunt van het college.
Het standpunt van eiseres dat niet alle afspraken uit het ruilverkavelingsplan in bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan 5] ” zijn overgenomen, acht de rechtbank in deze procedure niet relevant. Daarnaast wijst de rechtbank erop dat, als eiseres zich niet kan vinden in een bestemmingsplan, zij dáártegen dient op te komen. De rechtbank ziet verder geen reden om één of meer planregels buiten toepassing te laten.
7.5
De rechtbank wijst er overigens op dat op 1 oktober 2020 het nieuwe bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan 2] ” is vastgesteld, waarin fruitteelt op het perceel positief is bestemd. Ten tijde van de bestreden besluiten was dit bestemmingsplan nog niet van kracht geworden of onherroepelijk. Eisers hebben namelijk bij de AbRS beroep aangetekend tegen de vaststelling van dit nieuwe bestemmingsplan en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De AbRS heeft het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen op 30 december 2020, dus na de bestreden besluiten, afgewezen. Voorts merkt de rechtbank op dat zij, gelet op wat hiervoor is geoordeeld en overwogen, niet toekomt aan de vragen of er sprake is van zicht op legalisering en of sprake is van ‘détournement de pouvoir’.
7.6
De rechtbank concludeert dat het college het handhavingsverzoek van eiseres terecht heeft afgewezen.
Conclusie
8.1
Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is niet-ontvankelijk.
8.2
De beroepen tegen bestreden besluit I en II zijn ongegrond.
8.3
Gelet op wat is overwogen in rechtsoverweging 7.1, zal de rechtbank het college veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1).
8.4
Het college dient het griffierecht in procedure BRE 20/9758 aan eiseres te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen de bestreden besluiten I en II ongegrond;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 178,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 14 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage:

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:19, eerste lidHet bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de beschikking op de aanvraag heeft mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
Artikel 6:19, eerste lidHet bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Artikel 6:20, eerste en derde lid1. Indien het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, blijft het bestuursorgaan verplicht dit besluit te nemen, tenzij de belanghebbende daarbij als gevolg van de beslissing op het beroep geen belang meer heeft. 3. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
Artikel 6:22Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Artikel 7:10, eerste en derde lid1. Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. 3. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen.
Artikel 7:15, derde lidHet verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid, sub c
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan 4]
Artikel 12, eerste en derde lid, sub f, tentweede 1. De gronden met een landbouwbestemming uitsluitend mogen worden gebruikt voor de bedrijfsvoering van al dan niet aan de grond gebonden agrarische bedrijven, een en ander met inachtneming van de op de kaart aangegeven subbestemming. 3. De gebouwen moeten worden gebouwd met inachtneming van de op de kaart en hierna gegeven nadere aanwijzingen: f. gebouwen, silo’s, mestopslagruimten en waterbassins zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van een agrarisch bedrijf op bebouwingsvlakken, als bedoeld onder a, voor zover deze bedrijven aanwezig zijn ten tijde van terinzagelegging van dit ontwerp-plan, met dien verstande dat buiten het bebouwingsvlak zijn toegestaan: 2. schuren met een gezamenlijke oppervlakte van 100m2 per bedrijf en een goot- en boeiboordhoogte van ten hoogste vier meter, uitsluitend ten behoeve van een fruitteeltbedrijf”.
Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan 3]
Artikel 14, eerste lidDe gronden op de kaart aangewezen voor Agrarische doeleinden (A) zijn bestemd voor:
een agrarische ontwikkeling voor uitsluitend agrarische bedrijven die (nagenoeg) geheel afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel en waar (nagenoeg) geheel gebruik wordt gemaakt van open grond of plat glas dan wel ander lichtdoorlatend materiaal met een hoogte van niet meer dan 1 meter, met uitzondering van glastuinbouw en fruitteeltbedrijf.
Artikel 29
1. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat afwijkt van het plan op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag worden voortgezet.
2. Wijziging van het in lid 1 bedoelde gebruik is slechts toegestaan, indien hierdoor de bestaande afwijkingen van het plan naar aard en/of intensiteit niet worden vergroot.
3. Het bepaalde in lid 1 en 2 is niet van toepassing op gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen tot dat tijdstip geldende plan - daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan - en waartegen wordt of alsnog kan worden opgetreden.
Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan]
Artikel 3, sub a
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden bestemd voor: de uitoefening van agrarische bedrijven die (nagenoeg) geheel afhankelijk zijn van de agrarische grond als productiemiddel en waar (nagenoeg) geheel gebruik wordt gemaakt van open grond of plat glas dan wel ander lichtdoorlatend materiaal met een hoogte van niet meer dan 1 m, met uitzondering van fruitteeltbedrijven.
Artikel 52.2
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt: a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet; b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind; c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten; d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan 2]
Artikel 3.1, sub a
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor: de uitoefening van agrarische bedrijven die (nagenoeg) geheel afhankelijk zijn van de agrarische grond als productiemiddel en waar (nagenoeg) geheel gebruik wordt gemaakt van open grond of plat glas dan wel ander lichtdoorlatend materiaal met een hoogte van niet meer dan 1 m, inclusief de uitoefening van agrarische fruitteeltbedrijven.

Voetnoten

1.Mevrouw [naam eiser 1] .
2.De heer [naam eiser 3] en mevrouw [naam eiser 2]
3.Mevrouw [naam eiser 4]
4.De heer [naam eiser 6] en mevrouw [naam eiser 5] .
5.Zeeuwse Reinigingsdienst.
6.Agrarische Adviescommissie Zeeland.
7.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
8.Artikel 6:12, tweede en derde lid, van de Awb.
9.Artikel 7:10, eerste lid, in samenhang met artikel 7:13, eerste lid, van de Awb.
10.Artikel 6:7 in samenhang met artikel 6:8, eerste lid, van de Awb
11.AbRS 31 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY1703 en ABRS 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:950.
12.AbRS 9 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP3711.
13.ABRS 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271.
14.ABRS 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737.
15.ABRS 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4081.
16.ABRS 8 februari 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AV1241.
17.ABRS 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1941.