ECLI:NL:RBZWB:2022:1461

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 20_10117
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag op grond van de Participatiewet wegens onvoldoende informatie over woon- en verblijfssituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant. De eiser, vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Participatiewet, welke door Werkplein op 26 februari 2020 was afgewezen. Het bestreden besluit, waarin het bezwaar van de eiser ongegrond werd verklaard, leidde tot beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in het verleden een uitkering heeft ontvangen, maar dat hij sinds oktober 2019 dakloos was en niet in staat was om de benodigde informatie te verstrekken over zijn woon- en verblijfssituatie. Werkplein had de aanvraag afgewezen omdat de eiser onvoldoende gegevens had aangeleverd om zijn recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had voldaan aan zijn inlichtingenplicht, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

De rechtbank heeft de periode van beoordeling beperkt tot de tijd waarin de eiser om bijstand had gevraagd, en concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door Werkplein terecht was. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat de eiser niet had aangetoond dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast bij de aanvrager ligt en dat de eiser, ondanks zijn psychische problemen, de verantwoordelijkheid had om de juiste informatie te verstrekken.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/10117 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam 1] , eiser, wettelijk vertegenwoordigd door drs. A. Vijfhuize EMFC RC (bewindvoerder),
gemachtigde: mr. F.H.M. van Oorschot,
en
het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant(Werkplein), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 26 februari 2020 (primaire besluit) heeft Werkplein de aanvraag van eiser voor een uitkering op grond van de Participatiewet afgewezen.
In het besluit van 30 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft Werkplein het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Werkplein heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is, gelijktijdig met het beroep van eiser met procedurenummer 20/10118 PW, besproken op de zitting van de rechtbank op 27 januari 2022.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde, en zijn wettelijk vertegenwoordiger. Werkplein heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser heeft in het verleden enige tijd een uitkering via Werkplein ontvangen.
Met een beschikking van 7 oktober 2019 is eiser onder meerderjarigenbewind (bewind over de goederen) gesteld wegens zijn geestelijke toestand.
Eiser heeft zich op 10 oktober 2019 bij Werkplein gemeld voor het aanvragen van een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Werkplein heeft het ingevulde aanvraagformulier en een mutatieoverzicht van een bankrekening op 22 oktober 2019 ontvangen. Eiser heeft daarop aangegeven dat hij geen vaste woonplaats heeft. Met een brief van 23 oktober 2019 heeft Werkplein eiser gevraagd om zich met in ieder geval een briefadres (op het adres waar hij het meest verblijft) in te schrijven in de gemeente [plaatsnaam 2] en om met behulp van het formulier ‘wisselende verblijfplaats’ aan te tonen op welke adressen hij vanaf 10 oktober 2019 heeft verbleven. Met een besluit van 7 november 2019 heeft Werkplein de aanvraag afgewezen, omdat niet duidelijk was waar eiser verbleef en hij ook niet stond ingeschreven in een gemeente binnen het werkgebied van Werkplein. Eiser staat sinds november 2018 geregistreerd als niet-ingezetene van Nederland. Werkplein heeft de aanvraag daarom doorgestuurd naar de centrumgemeente voor dak- en thuislozen, de gemeente [plaatsnaam 1] . Eiser heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
Eiser staat met ingang van 15 november 2019 in de BRP ingeschreven op het adres van Werkplein in [plaatsnaam 2] .
Hij heeft zich op 26 november 2019 opnieuw gemeld bij Werkplein voor het aanvragen van een uitkering op grond van de Participatiewet. Aan eiser zijn toen twee formulieren wisselende verblijfplaats meegegeven, waarbij hem is gezegd om ze ingevuld mee te nemen naar het intakegesprek op 11 december 2019.
Met een brief van 3 december 2019 heeft Werkplein het aanvraagformulier en een lijst met in te leveren bewijsstukken naar eisers bewindvoerder gestuurd, met het verzoek deze voor 10 december 2019 ingevuld in te leveren dan wel ze mee te geven aan eiser zodat die ze kan meenemen naar het gesprek met Werkplein op 11 december 2019.
De bewindvoerder heeft het ingevulde aanvraagformulier ingeleverd op 9 december 2019. Daarop is vermeld dat de uitkering met ingang van 10 oktober 2019 wordt aangevraagd en dat dit de aanmelddatum is. Ook is vermeld dat eiser dakloos is en een postadres heeft op het adres van Werkplein in [plaatsnaam 2] . Ook zijn een bankafschrift en een mutatieoverzicht van twee bankrekeningen bijgevoegd.
Werkplein heeft op 11 december 2019 twee formulieren wisselende verblijfplaats ontvangen over de periode van 26 november 2019 tot en met 9 december 2019.
Met een brief van 30 december 2019, gestuurd aan eisers bewindvoerder, heeft Werkplein eiser uitgenodigd voor een gesprek op 8 januari 2020. Daarbij is hem gevraagd om mee te nemen of om voor die dag op te sturen: (samengevat) alle bankafschriften op zijn eigen naam over de periode van 19 november 2018 tot en met 26 november 2019, schriftelijke en verifieerbare bewijsstukken van zijn schulden, de volledig ingevulde formulieren wisselende verblijfplaats over de periode van 9 december 2019 tot en met 8 januari 2020 met getekende verklaringen van de hoofdbewoners van de adressen waar eiser verblijft, en schriftelijke, verifieerbare en objectiveerbare bewijsstukken van de wijze waarop eiser in de periode van 19 november 2018 tot en met 30 december 2019 in zijn levensonderhoud heeft voorzien.
Op 2 januari 2020 heeft Werkplein van eiser formulieren wisselende verblijfplaats ontvangen over de periode van 11 december 2019 tot en met 2 januari 2020.
Eisers bewindvoerder heeft op 7 januari 2020 gereageerd op de brief van 30 december 2019 en een aantal documenten ingediend.
Op 8 januari 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen Werkplein en eiser en zijn bewindvoerder. Daarna heeft de rapporteur een mail met informatie over een daklozenuitkering aan de bewindvoerder gestuurd.
Eiser staat vanaf 14 januari 2020 in de GBA ingeschreven op een briefadres in de gemeente [plaatsnaam 1] .
Met een brief van 20 januari 2020, gericht aan eisers bewindvoerder, is eiser uitstel verleend tot 3 februari 2020 voor het inleveren van bewijsstukken. Het gaat om, samengevat, alle bankafschriften op eisers naam over de periode van 19 november 2018 tot en met 26 november 2019, en om schriftelijke, verifieerbare en objectiveerbare bewijsstukken om aan te tonen hoe eiser in de periode van 19 november 2018 tot en met 20 januari 2020 in het levensonderhoud heeft voorzien.
Eisers bewindvoerder heeft op 30 januari 2020 gereageerd en een aantal stukken ingediend.
In het primaire besluit heeft Werkplein de aanvraag voor een uitkering op grond van de Participatiewet afgewezen, omdat eiser onvoldoende informatie heeft verstrekt over zijn woon- en verblijfssituatie en over hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Daardoor kan het recht op een bijstandsuitkering niet worden vastgesteld. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Met een besluit van 20 februari 2020 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam 1] eiser, naar aanleiding van een aanvraag van 23 januari 2020, met ingang van 13 januari 2020 een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet toegekend.
Op 28 oktober 2020 is een ambtelijk advies over het bezwaarschrift uitgebracht.
2.
Bestreden besluit
Werkplein heeft in het bestreden besluit eisers bezwaren ongegrond verklaard. Werkplein verwijst voor de motivering naar het ambtelijk advies.
Volgens Werkplein loopt de periode in geding van 10 oktober 2019 tot en met 26 februari 2020.
Werkplein stelt, gelet op het besluit van 7 november 2019, dat de aanvraag van 26 november 2019 moet worden aangemerkt als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) over de periode van 10 oktober 2019 tot en met 7 november 2019. Eiser heeft geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd die na het besluit van 7 november 2019 zijn voorgevallen maar die niet voor dat besluit konden worden aangevoerd. De inschrijving op het adres van de gemeente [plaatsnaam 2] per 15 november 2019 kan niet als een nieuwe omstandigheid worden aangemerkt. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
De afwijzing van de aanvraag voor zover die gaat over de periode van 8 november 2019 tot en met 26 februari 2020 wordt gehandhaafd. Volgens Werkplein moet de aanvraag over de periode van 8 november 2019 tot en met 25 november 2019 worden aangemerkt als een aanvraag om bijstand met terugwerkende kracht. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden om bijstand met terugwerkende kracht te verstrekken.
Over de periode van 26 november 2019 tot en met 12 januari 2020 stelt Werkplein dat eiser niet kon verblijven of overnachten op het postadres waarop hij stond ingeschreven (het adres van Werkplein in [plaatsnaam 2] ). Werkplein kan aan de hand van de gegevens die eiser heeft ingediend niet controleren en vaststellen of eiser zijn woonplaats in de gemeente [plaatsnaam 2] heeft gehad. Daardoor kan het recht op uitkering niet worden vastgesteld. Het recht op uitkering kan ook niet worden vastgesteld omdat eiser niet met objectiveerbare en verifieerbare gegevens heeft aangetoond hoe hij in de periode van 8 november 2018 tot en met 20 januari 2020 in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Door niet met objectiveerbare en verifieerbare gegevens aan te tonen hoe eiser in zijn levensonderhoud heeft voorzien, kan het recht op bijstand door het niet nakomen van de inlichtingenplicht van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet niet worden vastgesteld.
Werkplein stelt over de periode van 13 januari 2020 tot en met 26 februari 2020 primair dat het niet meer bevoegd is om de aanvraag over deze periode inhoudelijk te beoordelen, omdat het college van de gemeente [plaatsnaam 1] eisers aanvraag daar al inhoudelijk heeft beoordeeld en eiser met ingang van 13 januari 2020 een uitkering heeft toegekend. Subsidiair stelt Werkplein dat eiser vanaf 13 januari 2020 woonplaats heeft in [plaatsnaam 1] .
3.
Beroepsgronden van eiser
Eiser voert tegen het bestreden besluit aan dat Werkplein hem over de periode van 10 oktober 2019 tot 13 januari 2020 een daklozenuitkering had moeten toekennen.
Eiser worstelt al jaren met een geestelijke stoornis. Ondanks twee gedwongen opnames in een psychiatrisch ziekenhuis is zijn gezondheid niet structureel verbeterd. Eiser probeert, met hulp van een verpleegkundige van de GGZ, vanaf 2018 een uitkering te krijgen voor de algemene kosten van levensonderhoud. Vanaf 7 oktober 2019 is zijn bewindvoerder hier ook mee bezig. Eiser leeft sinds 10 oktober 2019 als een zwervende dakloze. Hij is van het kastje naar de muur gestuurd om zich, om een uitkering te kunnen krijgen, te kunnen inschrijven in de gemeentes [plaatsnaam 2] en [plaatsnaam 1] . Eiser sliep op diverse plekken, op een bankje in het [naam park] in [plaatsnaam 2] of bij zijn moeder of bij een vriend. Met de toekenning van een daklozenuitkering met ingang van 13 januari 2020 door het college van de gemeente [plaatsnaam 1] staat vast dat eiser daadwerkelijk dakloos was. Er is geen reden om te veronderstellen dat dat vanaf 10 oktober 2019 anders was. Verder blijkt uit de bankafschriften dat eiser maar heel weinig geld van zijn bankrekening heeft opgenomen. Hij at bij familie en vrienden. Eiser heeft tijdens de zitting ook aangevoerd dat hij erop mocht vertrouwen dat hij een uitkering van Werkplein zou krijgen, omdat hij zich met toestemming van de gemeente met ingang van 15 november 2019 in de BRP heeft ingeschreven in de [adres] in [plaatsnaam 2] .
4.
Wettelijk kader
In artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
In artikel 17, eerste lid, eerste zin, van de Participatiewet is bepaald dat de belanghebbende aan het Werkplein op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
In het tweede lid is bepaald dat de belanghebbende het college desgevraagd de medewerking verleent die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
In artikel 43, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat het college het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag of, indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, ambtshalve vast stelt.
In artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
In het tweede lid is bepaald dat wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
5.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
De rechtbank moet beoordelen of Werkplein in het bestreden besluit de afwijzing van de bijstandsaanvraag van 26 november 2019 terecht heeft gehandhaafd.
5.2
De rechtbank is met Werkplein van oordeel dat de te beoordelen periode in beginsel loopt van de datum met ingang waarvan eiser om bijstand heeft gevraagd, 10 oktober 2019, tot en met 26 februari 2020, de datum van het primaire besluit.
Omdat eiser in het aanvullend beroepschrift de te beoordelen periode heeft beperkt tot 13 januari 2020, zal de rechtbank haar beoordeling beperken tot de periode van 10 oktober 2019 tot 13 januari 2020.
5.3
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 5 juni 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA2360) is iemand die aanspraak op een bijstandsuitkering wil maken zelf verantwoordelijk voor het doen van de juiste bijstandsaanvraag. Dat geldt ook voor een dak- en thuisloze die een zwervend bestaan leidt. Een reguliere aanvraag om algemene bijstand of een aanvraag om een bijstandsuitkering voor een dakloze die een zwervend bestaan leidt vereisen elk namelijk een andere beoordeling.
De rechtbank is van oordeel dat eiser een reguliere aanvraag om algemene bijstand heeft gedaan.
5.4
De rechtbank overweegt dat bij een geschil over afwijzing van een aanvraag om bijstandsuitkering voor de kosten van levensonderhoud, de bewijslast op de aanvrager rust. Hij moet aannemelijk maken dat hij daar recht op heeft. Hij moet de nodige duidelijkheid verschaffen, volledige openheid van zaken geven en controleerbare gegevens verstrekken over bijvoorbeeld zijn woon- en verblijfsituatie en zijn inkomens- en vermogenssituatie. Dit zijn gegevens die van essentieel belang zijn om te beoordelen of de aanvrager in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Wanneer het bijstandverlenend orgaan daarom vraagt moeten die gegevens ook worden verstrekt over een periode die voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt aangevraagd. Dit alles geldt ook voor iemand die stelt dat hij dak- en thuisloos is. Op de aanvrager rust dus een inlichtingenplicht en een medewerkingsplicht. Vervolgens moet het bijstandverlenend orgaan in het kader van zijn onderzoekplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. Wanneer de aanvrager niet aan de inlichtingenplicht en medewerkingsplicht voldoet, is dit reden om een bijstandsuitkering te weigeren wanneer daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
5.5.1
De rechtbank is met Werkplein van oordeel dat een onderscheid moet worden gemaakt in verschillende periodes vanwege het verschil in toetsingskader bij die te onderscheiden periodes.
5.5.2
De rechtbank overweegt over de periode van 10 oktober 2019 tot en met 7 november 2019 dat met het besluit van 7 november 2019 over deze periode al besluitvorming heeft plaatsgevonden. Dat betekent dat voor deze periode sprake is van een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. Dat is ook het standpunt van Werkplein in het bestreden besluit.
Eiser heeft geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren gebracht. Het Werkplein mocht de aanvraag van eiser, voor zover deze betrekking heeft op de periode van 10 oktober 2019 tot en met 7 november 2019, dan ook afwijzen met verwijzing naar het besluit van 7 november 2019.
5.5.3
De rechtbank overweegt over de periode van 8 november 2019 tot en met 25 november 2019 dat deze periode ligt vóór de datum waarop eiser zich bij Werkplein heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 31 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:365) wordt over een periode die ligt vóór de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of een bijstandsaanvraag heeft ingediend en waarover nog geen besluitvorming heeft plaatsgevonden op grond van artikel 43 en artikel 44 van de Participatiewet in beginsel geen bijstand met terugwerkende kracht verleend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
Volgens eiser is sprake van bijzondere omstandigheden omdat hij een kwetsbare persoon is en omdat hij in de pogingen om aan een bijstandsuitkering te komen van het kastje naar de muur is gestuurd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit geen bijzondere omstandigheden die afwijking rechtvaardigen. Eiser had in deze periode immers al een bewindvoerder om zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Ook werd hij begeleid door iemand van de GGZ. Zoals hiervoor in overweging 5.3 is overwogen is het aan de betrokkene om ervoor te zorgen dat de juiste uitkering wordt aangevraagd. Zo nodig hadden eiser of zijn bewindvoerder juridische bijstand kunnen inschakelen. Bovendien stond eiser tot 15 november 2019 niet ingeschreven in de gemeente [plaatsnaam 2] . Eiser heeft ook aangevoerd dat er geen enkele reden is om te veronderstellen dat zijn situatie vóór de melding van 26 november 2019 anders was dan met ingang van 13 januari 2020 en dat zijn bewindvoerder kan bevestigen dat hij daadwerkelijk dakloos was. Wat daar ook van zij, dit levert naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheid op.
Werkplein heeft in het bestreden besluit de afwijzing van de bijstandsaanvraag over deze periode daarom terecht gehandhaafd.
5.5.4
De rechtbank overweegt dat over de periode van 26 november 2019 tot en met 12 januari 2020 nog geen besluitvorming heeft plaatsgevonden.
Werkplein stelt zich over deze periode onder andere op het standpunt dat eiser niet heeft aangetoond hoe hij in de periode vanaf 8 november 2018 in zijn levensonderhoud heeft voorzien.
De rechtbank stelt vast dat Werkplein eiser in de brieven van 30 december 2019 en 20 januari 2020 heeft gevraagd om schriftelijke, verifieerbare en objectiveerbare bewijsstukken in te dienen over de wijze waarop hij vanaf 8 november 2018 tot en met 30 december 2019 respectievelijk 20 januari 2020 in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Eisers bewindvoerder heeft op 7 januari 2020 aan Werkplein laten weten dat eiser hiervan geen bewijzen heeft omdat het niet redelijk en niet uitvoerbaar is om van eiser te vragen aan degene waarvan hij eten heeft gekregen een bonnetje te geven. Op 30 januari 2020 heeft de bewindvoerder een verklaring van eiser, gedateerd 23 januari 2020, ingediend waarin eiser verklaart: “
dat ik vanaf de periode 19 november 2019 tot heden dakloos ben” en “
Eten en drinken krijg ik van vrienden, kennissen, familie en wat ik zelf aantref of van derden krijg.” Verder heeft eiser in beroep aangevoerd dat hij at bij familie en vrienden.
De rechtbank is van oordeel dat Werkplein goede redenen had om eiser over de periode vanaf 8 november 2018 gegevens over zijn inkomens- en vermogenspositie te vragen. Eiser stond immers vanaf 19 november 2018 in de BRP geregistreerd als niet-ingezetene van Nederland. Bovendien blijkt uit de gegevens van Suwinet dat hij tot 23 september 2018 een bijstandsuitkering van Werkplein heeft ontvangen en daarna alleen in maart 2019 nog enige inkomsten uit arbeid heeft ontvangen. Eiser had ten tijde van de aanvraag dus al geruime tijd geen inkomsten die in Suwinet waren geregistreerd.
De rechtbank stelt vast dat eiser zowel in de primaire fase als in bezwaar en beroep geen enkel schriftelijk, verifieerbaar en objectiveerbaar stuk heeft ingediend om zijn stelling over hoe hij vanaf 19 november 2018 in zijn levensonderhoud heeft voorzien te onderbouwen. Het gaat daarbij niet om verklaringen van hemzelf, maar wel van vrienden, kennissen, familie en anderen die hem hebben geholpen. Dat eiser door zijn psychische problemen hiertoe mogelijk niet zelf in staat was, laat onverlet dat hij ten tijde van de aanvraag en in bezwaar en beroep hulp had van zijn begeleider bij de GGZ en dat hij een bewindvoerder had. De rechtbank wijst er in dit verband ook op dat op eiser als aanvrager van de uitkering de bewijslast rust dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert.
De rechtbank is daarom met Werkplein van oordeel dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden, waardoor het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld.
Werkplein heeft in het bestreden besluit de afwijzing van de bijstandsaanvraag over deze periode daarom terecht gehandhaafd.
5.6
Eiser heeft tijdens de zitting aangevoerd dat hij erop mocht vertrouwen dat hij een uitkering van Werkplein zou krijgen, omdat hij zich met toestemming van de gemeente met ingang van 15 november 2019 in de BRP heeft ingeschreven in de [adres] in [plaatsnaam 2] .
De rechtbank overweegt hierover dat volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 12 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351) voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel in de eerste plaats vereist is dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent echter niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan. Bij deze belangenafweging kan ook een rol spelen of de betrokkene op basis van de gewekte verwachtingen handelingen heeft verricht of nagelaten als gevolg waarvan hij schade of nadeel heeft ondervonden.
De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat eiser kennelijk met toestemming van iemand van de gemeente of van een instantie die op het adres van de gemeente aan de [adres] gevestigd is zich op dat adres in de BRP heeft mogen inschrijven, niet betekent dat eiser daaruit redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat hem ook een bijstandsuitkering verstrekt zou worden. Daarbij komt dat eiser niet verifieerbaar heeft onderbouwd wie kennelijk die toestemming heeft gegeven. Alleen al hierom slaagt eisers beroep op het vertrouwensbeginsel niet.
6. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskosten-veroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier, op 24 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.