In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant. De eiser, vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Participatiewet, welke door Werkplein op 26 februari 2020 was afgewezen. Het bestreden besluit, waarin het bezwaar van de eiser ongegrond werd verklaard, leidde tot beroep bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in het verleden een uitkering heeft ontvangen, maar dat hij sinds oktober 2019 dakloos was en niet in staat was om de benodigde informatie te verstrekken over zijn woon- en verblijfssituatie. Werkplein had de aanvraag afgewezen omdat de eiser onvoldoende gegevens had aangeleverd om zijn recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had voldaan aan zijn inlichtingenplicht, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
De rechtbank heeft de periode van beoordeling beperkt tot de tijd waarin de eiser om bijstand had gevraagd, en concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door Werkplein terecht was. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat de eiser niet had aangetoond dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast bij de aanvrager ligt en dat de eiser, ondanks zijn psychische problemen, de verantwoordelijkheid had om de juiste informatie te verstrekken.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.