ECLI:NL:RBZWB:2022:1465

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 20_10118
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten van bewindvoering door Werkplein Hart van West-Brabant

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder, en het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant. De eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering, welke door Werkplein op 26 februari 2020 werd afgewezen. Het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing werd door Werkplein ongegrond verklaard, waarna de eiser beroep instelde bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 27 januari 2022 werd het beroep besproken, waarbij de rechtbank de termijn voor uitspraak verlengde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in de periode van 10 oktober 2019 tot en met 26 februari 2020 geen verifieerbare gegevens heeft overgelegd die aantonen hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien. De rechtbank oordeelt dat de eiser, die in het verleden een uitkering ontving, niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand door Werkplein terecht gehandhaafd, omdat de eiser niet de benodigde bewijsstukken heeft ingediend om zijn aanvraag te onderbouwen.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/10118 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam 1] , eiser, wettelijk vertegenwoordigd door drs. A. Vijfhuize EMFC RC (bewindvoerder),
gemachtigde: mr. F.H.M. van Oorschot,
en
het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant(Werkplein), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 26 februari 2020 (primaire besluit) heeft Werkplein de aanvraag van eiser voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering afgewezen.
In het besluit van 30 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft Werkplein het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Werkplein heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is, gelijktijdig met het beroep van eiser met procedurenummer 20/10117 PW, besproken op de zitting van de rechtbank op 27 januari 2022.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en zijn wettelijk vertegenwoordiger. Werkplein heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser heeft in het verleden enige tijd een uitkering via Werkplein ontvangen.
Met een beschikking van 7 oktober 2019 is eiser onder meerderjarigenbewind (bewind over de goederen) gesteld wegens zijn geestelijke toestand.
Eiser heeft zich op 10 oktober 2019 bij Werkplein gemeld voor het aanvragen van een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Werkplein heeft het ingevulde aanvraagformulier en een mutatieoverzicht van een bankrekening op 22 oktober 2019 ontvangen. Eiser heeft daarop aangegeven dat hij geen vaste woonplaats heeft. Met een brief van 23 oktober 2019 heeft Werkplein eiser gevraagd om zich met in ieder geval een briefadres (op het adres waar hij het meest verblijft) in te schrijven in de gemeente [plaatsnaam 2] en om met behulp van het formulier ‘wisselende verblijfplaats’ aan te tonen op welke adressen hij vanaf 10 oktober 2019 heeft verbleven. Met een besluit van 7 november 2019 heeft Werkplein de aanvraag afgewezen, omdat niet duidelijk was waar eiser verbleef en hij ook niet stond ingeschreven in een gemeente binnen het werkgebied van Werkplein. Eiser staat sinds november 2018 geregistreerd als niet-ingezetene van Nederland. Werkplein heeft de aanvraag daarom doorgestuurd naar de centrumgemeente voor dak- en thuislozen, de gemeente [plaatsnaam 1] . Eiser heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
Eiser staat met ingang van 15 november 2019 in de BRP ingeschreven op het adres van Werkplein in [plaatsnaam 2] .
Eiser heeft op 9 december 2019 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering met ingang van 1 oktober 2019.
Werkplein heeft op 11 december 2019 twee formulieren wisselende verblijfplaats ontvangen over de periode van 26 november 2019 tot en met 9 december 2019.
Met een brief van 30 december 2019, gestuurd aan eisers bewindvoerder, heeft Werkplein eiser gevraagd om voor 8 januari 2020 een aantal bewijsstukken in te leveren, of om ze mee te nemen naar het gesprek dat die dag is gepland in het kader van zijn aanvraag om bijstand voor de kosten van levensonderhoud. Het gaat om (samengevat) schriftelijke verifieerbare bewijsstukken om aan te tonen waar eiser heeft verbleven in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 december 2019, diverse bankafschriften over de periode van 19 november 2018 tot en met 26 november 2019, schriftelijke en verifieerbare bewijsstukken van zijn schulden, en schriftelijke, verifieerbare en objectiveerbare bewijsstukken van de wijze waarop eiser in de periode van 19 november 2018 tot en met 30 december 2019 in zijn levensonderhoud heeft voorzien.
Eisers bewindvoerder heeft op 7 januari 2020 gereageerd op de brief van 30 december 2019 en een aantal documenten ingediend.
Op 8 januari 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen Werkplein en eiser en zijn bewindvoerder. Daarna heeft de rapporteur een mail met informatie over een daklozenuitkering aan de bewindvoerder gestuurd.
Eiser staat vanaf 14 januari 2020 in de GBA ingeschreven op een briefadres in de gemeente [plaatsnaam 1] .
Met een brief van 20 januari 2020, gericht aan eisers bewindvoerder, is eiser uitstel verleend tot 3 februari 2020 voor het inleveren van bewijsstukken. Het gaat om, samengevat, alle bankafschriften op eisers naam over de periode van 19 november 2018 tot en met 26 november 2019, en om schriftelijke, verifieerbare en objectiveerbare bewijsstukken om aan te tonen hoe eiser in de periode van 19 november 2018 tot en met 20 januari 2020 in het levensonderhoud heeft voorzien.
Eisers bewindvoerder heeft op 30 januari 2020 gereageerd en een aantal stukken ingediend.
In het primaire besluit heeft Werkplein de aanvraag voor bijzondere bijstand voor bewindvoering afgewezen, omdat eiser onvoldoende informatie heeft verstrekt over zijn woon- en verblijfssituatie en hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Daardoor kan het recht op bijzondere bijstand niet worden vastgesteld. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Met een besluit van 16 maart 2020 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam 1] eiser, naar aanleiding van een aanvraag van 5 maart 2020, met ingang van 14 januari 2020 bijzondere bijstand voor de kosten van beschermingsbewind toegekend.
Op 28 oktober 2020 is een ambtelijk advies over het bezwaarschrift uitgebracht.
2.
Bestreden besluit
Werkplein heeft in het bestreden besluit eisers bezwaren ongegrond verklaard. Het primaire besluit is gehandhaafd onder aanvulling van de motivering. Werkplein verwijst voor de motivering naar het ambtelijk advies.
Volgens Werkplein loopt de periode in geding van 10 oktober 2019 tot en met 26 februari 2020.
Werkplein stelt zich over de periode van 10 oktober 2019 tot en met 13 januari 2020 op het standpunt dat eiser niet kon verblijven of overnachten op het postadres waarop hij stond ingeschreven (het adres van Werkplein in [plaatsnaam 2] ). Werkplein kan aan de hand van de gegevens die eiser heeft ingediend niet controleren en vaststellen of eiser zijn woonplaats in de gemeente [plaatsnaam 2] heeft gehad. Daardoor kan het recht op uitkering niet worden vastgesteld. Het recht op uitkering kan ook niet worden vastgesteld omdat eiser niet met objectiveerbare en verifieerbare gegevens heeft aangetoond hoe hij in de periode van 8 november 2018 tot en met 20 januari 2020 in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Door niet met objectiveerbare en verifieerbare gegevens aan te tonen hoe eiser in zijn levensonderhoud heeft voorzien, kan het recht op bijstand door het niet nakomen van de inlichtingenplicht van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet niet worden vastgesteld.
Werkplein stelt dat over de periode van 14 januari 2020 tot en met 26 februari 2020 geen recht op bijstand van de gemeente [plaatsnaam 2] bestaat, omdat eiser met ingang van 14 januari 2020 staat ingeschreven in de gemeente [plaatsnaam 1] en van die gemeente bijzondere bijstand wordt ontvangen voor de kosten van bewindvoering.
3.
Beroepsgronden van eiser
Eiser voert tegen het bestreden besluit aan hij al jaren worstelt met een geestelijke stoornis. Ondanks twee gedwongen opnames in een psychiatrisch ziekenhuis is zijn gezondheid niet structureel verbeterd. Eiser probeert, met hulp van de verpleegkundige [naam verpleegkundige] van de [naam bedrijf] vanaf 2018 een uitkering voor de algemene kosten van levensonderhoud te krijgen. Vanaf 7 oktober 2019 is zijn bewindvoerder hier ook mee bezig. Eiser leeft sinds 10 oktober 2019 als een zwervende dakloze. Hij is van het kastje naar de muur gestuurd om zich, om een uitkering voor de algemene kosten van levensonderhoud te kunnen krijgen, te kunnen inschrijven in de gemeentes [plaatsnaam 2] en [plaatsnaam 1] . Eiser sliep op diverse plekken, op een bankje in het [naam park] in [plaatsnaam 2] of bij zijn moeder of bij een vriend. Met de toekenning van een daklozenuitkering voor de algemene kosten van levensonderhoud met ingang van 13 januari 2020 door het college van de gemeente [plaatsnaam 1] staat vast dat eiser daadwerkelijk dakloos was. Er is geen reden om te veronderstellen dat dat vanaf 10 oktober 2019 anders was. Verder blijkt uit de bankafschriften dat eiser maar heel weinig geld van zijn bankrekening heeft opgenomen. Hij at bij familie en vrienden. Eiser heeft tijdens de zitting ook aangevoerd dat hij erop mocht vertrouwen dat hij een uitkering van Werkplein zou krijgen, omdat hij zich met toestemming van de gemeente met ingang van 15 november 2019 in de BRP heeft ingeschreven in de [adres] in [plaatsnaam 2] .
Daarom had eiser bijzondere bijstand voor de kosten van beschermingsbewind moeten worden toegekend.
Eiser heeft tijdens de zitting laten weten dat het beroep niet gaat over de periode van 14 januari 2020 tot en met 26 februari 2020.
4.
Wettelijk kader
In artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
In artikel 17, eerste lid, eerste zin, van de Participatiewet is bepaald dat de belanghebbende aan het Werkplein op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
In het tweede lid is bepaald dat de belanghebbende het college desgevraagd de medewerking verleent die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
In artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
In artikel 43, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat het college het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag of, indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, ambtshalve vast stelt.
In artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
Volgens artikel 8, eerste lid, van de Beleidsregel bijzondere bijstand gemeente [plaatsnaam 2] kan bijzondere bijstand in het kader van buitenwettelijk begunstigend beleid worden toegekend tot en met 12 maanden na het moment waarop de kosten zijn gemaakt.
In het tweede lid is bepaald dat in afwijking van het bepaalde in lid 1 een aanvraag bijzondere bijstand moet worden ingediend voordat de kosten zijn gemaakt als dit in de “Bijlage kostensoorten bijzondere bijstand” is bepaald.
In het derde lid is bepaal dat als voorwaarde voor de bijzondere bijstandsverlening met terugwerkende kracht geldt dat de noodzaak van bijstandsverlening moet kunnen worden vastgesteld.
In de Bijlage kostensoorten bijzondere bijstand is met betrekking tot beschermingsbewind niet zijnde WNSP niet bepaald dat de aanvraag moet worden ingediend voordat de kosten zijn gemaakt.
5.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
De rechtbank moet beoordelen of Werkplein in het bestreden besluit de afwijzing van de aanvraag van bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering terecht heeft gehandhaafd.
5.2
De rechtbank is met Werkplein van oordeel dat de te beoordelen periode loopt van 10 oktober 2019 tot en met 26 februari 2020, de datum van het primaire besluit.
Omdat eiser tijdens de zitting heeft laten weten dat het beroep niet gaat over de periode van 14 januari 2020 tot en met 26 februari 2020, zal de rechtbank haar beoordeling beperken tot de periode van 10 oktober 2019 tot en met 13 januari 2020.
5.3
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 5 juni 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA2360) is iemand die aanspraak op een bijstandsuitkering wil maken zelf verantwoordelijk voor het doen van de juiste bijstandsaanvraag. Dat geldt ook voor een dak- en thuisloze die een zwervend bestaan leidt. Een reguliere aanvraag om bijzondere bijstand of een aanvraag om bijzondere bijstand voor een dakloze die een zwervend bestaan leidt vereisen elk namelijk een andere beoordeling.
De rechtbank is van oordeel dat eiser een reguliere aanvraag om bijzondere bijstand heeft gedaan.
5.4
De rechtbank overweegt dat bij een geschil over afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand, de bewijslast op de aanvrager rust. Hij moet aannemelijk maken dat hij daar recht op heeft. Hij moet de nodige duidelijkheid verschaffen, volledige openheid van zaken geven en controleerbare gegevens verstrekken over bijvoorbeeld zijn woon- en verblijfsituatie en zijn inkomens- en vermogenssituatie. Dit zijn gegevens die van essentieel belang zijn om te beoordelen of de aanvrager in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Wanneer het bijstandverlenend orgaan daarom vraagt moeten die gegevens ook worden verstrekt over een periode die voorafgaat aan de datum met ingang waarvan de bijzondere bijstand wordt aangevraagd. Dit alles geldt ook voor iemand die stelt dat hij dak- en thuisloos is. Op de aanvrager rust dus een inlichtingenplicht en een medewerkingsplicht. Vervolgens moet het bijstandverlenend orgaan in het kader van zijn onderzoekplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. Wanneer de aanvrager niet aan de inlichtingenplicht en medewerkingsplicht voldoet, is dit een reden om de bijzondere bijstand te weigeren wanneer daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
5.5
De rechtbank overweegt over de periode van 10 oktober 2019 tot en met 13 januari 2020 dat Werkplein zich onder andere op het standpunt stelt dat eiser niet heeft aangetoond hoe hij in de periode vanaf 8 november 2018 in zijn levensonderhoud heeft voorzien.
De rechtbank stelt vast dat Werkplein eiser in de brieven van 30 december 2019 en 20 januari 2020 heeft gevraagd om schriftelijke, verifieerbare en objectiveerbare bewijsstukken in te dienen van de wijze waarop hij vanaf 8 november 2018 tot en met 30 december 2019 respectievelijk 20 januari 2020 in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Eisers bewindvoerder heeft op 7 januari 2020 aan Werkplein laten weten dat eiser hiervan geen bewijzen heeft omdat het niet redelijk en niet uitvoerbaar is om van eiser te vragen aan degene waarvan hij eten heeft gekregen een bonnetje te geven. Op 30 januari 2020 heeft de bewindvoerder een verklaring van eiser, gedateerd 23 januari 2020, ingediend waarin eiser verklaart: “
dat ik vanaf de periode 19 november 2019 tot heden dakloos ben” en “
Eten en drinken krijg ik van vrienden, kennissen, familie en wat ik zelf aantref of van derden krijg.” Verder heeft eiser in beroep aangevoerd dat hij at bij familie en vrienden.
De rechtbank is van oordeel dat Werkplein goede redenen had om eiser over de periode vanaf 8 november 2018 gegevens over zijn inkomens- en vermogenspositie te vragen. Eiser stond immers vanaf 19 november 2018 in de BRP geregistreerd als niet-ingezetene van Nederland. Bovendien blijkt uit de gegevens van Suwinet dat hij tot 23 september 2018 een bijstandsuitkering van Werkplein heeft ontvangen en daarna alleen in maart 2019 nog enige inkomsten uit arbeid heeft ontvangen. Eiser had ten tijde van de aanvraag dus al geruime tijd geen inkomsten die in Suwinet waren geregistreerd.
De rechtbank stelt vast dat eiser zowel in de primaire fase als in bezwaar en beroep geen enkel schriftelijk, verifieerbaar en objectiveerbaar stuk heeft ingediend om zijn stelling over hoe hij vanaf 19 november 2018 in zijn levensonderhoud heeft voorzien te onderbouwen. Het gaat daarbij niet om verklaringen van hemzelf, maar wel van vrienden, kennissen, familie en anderen die hem hebben geholpen. Dat eiser door zijn psychische problemen hiertoe mogelijk niet zelf in staat was, laat onverlet dat hij ten tijde van de aanvraag en in bezwaar en beroep hulp had van zijn begeleider bij de GGZ en dat hij een bewindvoerder had. De rechtbank wijst er in dit verband ook op dat op eiser als aanvrager van de uitkering de bewijslast rust dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert.
De rechtbank is daarom met Werkplein van oordeel dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden, waardoor het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld.
Werkplein heeft in het bestreden besluit de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand over deze periode daarom terecht gehandhaafd.
5.6
Eiser heeft tijdens de zitting aangevoerd dat hij erop mocht vertrouwen dat hij een uitkering van Werkplein zou krijgen, omdat hij zich met toestemming van de gemeente met ingang van 15 november 2019 in de BRP heeft ingeschreven in de [adres] in [plaatsnaam 2] .
De rechtbank overweegt hierover dat volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 12 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351) voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel in de eerste plaats vereist is dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent echter niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan. Bij deze belangenafweging kan ook een rol spelen of de betrokkene op basis van de gewekte verwachtingen handelingen heeft verricht of nagelaten als gevolg waarvan hij schade of nadeel heeft ondervonden.
De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat eiser kennelijk met toestemming van iemand van de gemeente of van een instantie die op het adres van de gemeente aan de [adres] gevestigd is zich op dat adres in de BRP heeft mogen inschrijven, niet betekent dat eiser daaruit redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat hem ook bijzondere bijstand verstrekt zou worden. Daarbij komt dat eiser niet verifieerbaar heeft onderbouwd wie kennelijk die toestemming heeft gegeven. Alleen al hierom slaagt eisers beroep op het vertrouwensbeginsel niet.
6. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier, op 24 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.