ECLI:NL:RBZWB:2022:15

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_5712
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot buiten behandelingstelling van bijstandsaanvraag op grond van onvoldoende ingeleverde gegevens

Op 5 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren. De eiser had op 1 november 2019 een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Echter, het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat de eiser de gevraagde gegevens en bewijsstukken niet tijdig had ingeleverd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, maar dit verzoek werd afgewezen door de voorzieningenrechter op 3 januari 2020.

In het bestreden besluit van 17 februari 2020 verklaarde Orionis het bezwaar van eiser ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 24 november 2021 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van Orionis. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet binnen de gestelde termijn de benodigde gegevens heeft ingeleverd, ondanks herhaalde verzoeken van Orionis. De rechtbank oordeelde dat de financiële situatie van de aanvrager essentieel is voor de beoordeling van de aanvraag en dat eiser niet voldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie.

De rechtbank concludeerde dat Orionis in redelijkheid de aanvraag van eiser buiten behandeling heeft kunnen stellen. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat hij aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 5 januari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5712 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen,
en

Het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 12 december 2019 (primaire besluit) heeft Orionis eiser meegedeeld dat zijn aanvraag van 1 november 2019 voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet niet in behandeling wordt genomen omdat hij de gevraagde gegevens en bewijsstukken niet heeft ingeleverd.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 3 januari 2020 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen (ECLI:NL:RBZWB:2020:2).
In het besluit van 17 februari 2020 (bestreden besluit) heeft Orionis het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Orionis heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 24 november 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser en zijn gemachtigde en namens Orionis mr. N.M. Feijtel en
[naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten.
Eiser ontving een bijstandsuitkering van Orionis. Orionis heeft deze uitkering bij besluit van 9 oktober 2019 met ingang van 4 augustus 2014 ingetrokken, omdat eiser de inlichtingenplicht zou hebben geschonden. Eiser heeft op 1 november 2019 bij Orionis een nieuwe aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering.
Bij brief van 12 november 2019 heeft Orionis eiser uitgenodigd voor een intakegesprek op 21 november 2019 en hem gevraagd een groot aantal ontbrekende gegevens in te leveren voor 19 november 2019. Het ging onder meer om de bankafschriften van zijn PayPal rekening over de periode van 1 augustus 2014 tot en met 20 november 2019 en bankafschriften van de bankrekening van mevrouw [naam mevrouw] over de periode van 1 augustus 2019 tot en met 20 november 2019.
Bij brief van 18 november 2019 heeft eiser hierop gereageerd en onder meer aangegeven dat hij zijn PayPal rekening heeft opgeheven, dat [naam mevrouw] de machtiging voor haar bankrekening heeft ingetrokken en hij geen toegang meer heeft tot een computer.
Bij brief van 22 november 2019 heeft Orionis eiser nogmaals in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens in te leveren, te weten een bewijs van de beëindiging van de PayPal rekening, de eerder gevraagde bankafschriften van de bankrekening van [naam mevrouw] en een bewijs van de beëindiging van de machtiging voor deze bankrekening.
Bij brief van 3 december 2019 is aan eiser uitstel voor het inleveren van de gevraagde gegevens verleend tot 10 december 2019.
Vervolgens heeft Orionis het primaire besluit genomen om de aanvraag niet in behandeling te nemen op de grond dat eiser de gevraagde nog ontbrekende gegevens niet binnen de gegeven termijn en niet volledig heeft ingeleverd.
2.
Het geschil.
In geschil is of Orionis eisers aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling heeft kunnen stellen.
3.
Standpunt van eiser.
Eiser betwist dat hij onvoldoende informatie heeft ingeleverd om het recht op bijstand vast te stellen. Eiser stelt dat hij naar waarheid heeft verklaard dat zijn PayPal account was gekoppeld aan zijn Rabobankrekeningnummer. Eiser heeft bankafschriften van deze bankrekening overgelegd over een periode van 5 jaar, waarop alle transacties van het PayPal account te zien zijn. Eiser wijst er op dat dit inmiddels door Orionis is onderkend. Eiser stelt dat op PayPal enkel aankopen werden gedaan die betaald zijn vanaf zijn bankrekening en deze heeft hij tijdig ingeleverd. Ook wijst eiser erop dat hij de gevraagde afschriften van de bankrekening van [naam mevrouw] tijdig heeft aangeleverd en dat inmiddels de machtiging is beëindigd. Volgens eiser heeft Orionis zijn aanvraag ten onrechte buiten behandeling gesteld. Eiser vindt dat Orionis ten onrechte gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot buitenbehandelingstelling, nu eiser sinds 1 augustus 2019 niet over inkomen beschikt en voor zijn levensonderhoud is aangewezen op een bijstandsuitkering.
4. 4.
Beoordeling van de rechtbank.
4.1.
Eiser heeft vanwege betalingsonmacht verzocht om vrijstelling van de betaling van het griffierecht. De rechtbank is van oordeel dat eisers verzoek kan worden toegewezen omdat hij niet beschikt over een inkomen hoger dan 90% van de bijstandsnorm.
4.2.
De rechtbank volgt het oordeel van de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van
3 januari 2020 dat Orionis heeft kunnen besluiten de aanvraag van eiser niet in behandeling te nemen. De rechtbank overweegt het volgende.
4.3.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten een aanvraag niet te behandelen, als de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige aanvraag is onder meer sprake als onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Er wordt pas toepassing gegeven aan artikel 4:5 Awb nadat is meegedeeld welke consequenties aan het niet tijdig indienen van de aanvullende gegevens zijn verbonden. De in het kader van een aanvraagprocedure door het bestuursorgaan op grond van artikel 3:2 van de Awb in acht te nemen zorgvuldigheid brengt immers mee dat het bestuursorgaan, dat de indiener van een aanvraag een als fataal bedoelde termijn stelt om een geconstateerd verzuim te herstellen, daarbij aangeeft dat bij het overschrijden van die termijn de kans bestaat dat de aanvraag buiten behandeling zal worden gesteld.
De rechtbank stelt vast dat Orionis aan die voorwaarden heeft voldaan. In de brieven van 12 november 2019, 22 november 2019 en 3 december 2019 heeft Orionis eiser erop gewezen dat als de gevraagde gegevens niet voor de aangegeven datum zijn ontvangen, Orionis kan besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen.
Vaststaat dat eiser niet binnen de gegeven hersteltermijn (tot 10 december 2019) alle door Orionis bij brieven van 12 november 2019, 22 november 2019 en 3 december 2019 gevraagde gegevens heeft ingeleverd.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 juli 2021, ECLI:NL:CRVB: 2021:1738) is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven voor de beoordeling of hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Dat geldt hier in elk geval voor de gevraagde gegevens over de PayPal rekening en de machtiging voor de bankrekening van [naam mevrouw] . Op een PayPal rekening kan geld staan zonder dat over te schrijven naar de eigen bankrekening. Daarmee zou eiser geld kunnen vasthouden dat buiten het zicht van Orionis blijft. Door te beschikken over een bankpas van de rekening van [naam mevrouw] zou eiser kunnen beschikken over geld van die rekening.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser binnen de gegeven termijn de gevraagde gegevens over zijn PayPal transacties had moeten inleveren alsmede bewijs dat hij niet meer gemachtigd was tot de bankrekening van [naam mevrouw] nu deze gegevens relevant zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag.
Eiser moet redelijkerwijs kunnen beschikken over de gegevens op zijn PayPal account. Het feit dat hij het account op 15 november 2019 heeft beëindigd en daardoor achteraf niet meer over deze gegevens kon beschikken komt voor zijn rekening en risico. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser op het moment waarop Orionis om de gegevens vroeg, nog wel toegang tot zijn account had. Verder moet eiser kunnen beschikken over een document waaruit blijkt dat de machtiging voor de bankrekening van [naam mevrouw] is beëindigd.
Dat inmiddels de gevraagde gegevens door Orionis zijn ontvangen, kan eiser niet baten omdat deze gegevens zijn ontvangen na het verstrijken van de gegeven termijn. Niet gebleken is dat eiser de gevraagde informatie niet eerder over kon leggen.
Nu eiser onvoldoende inzicht in zijn financiële situatie heeft gegeven, ook niet nadat hij nogmaals in de gelegenheid was gesteld om het verzuim te herstellen, heeft Orionis in redelijkheid de aanvraag van eiser buiten behandeling kunnen stellen. Eisers stelling dat hij ernstige financiële problemen heeft en er alles aan heeft gedaan om aan zijn inlichtingenplicht te voldoen, is geen reden voor een andere conclusie.
5.
Conclusie.
Het beroep is ongegrond.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 5 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.