ECLI:NL:RBZWB:2022:1500

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
C/02/394293 KG ZA 22-50
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. Pulskens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter bij kinderalimentatie en onrechtmatige procedure in Marokko

In deze zaak, die op 10 maart 2022 door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een man en een vrouw over de vaststelling van kinderalimentatie. De man, die de Marokkaanse nationaliteit heeft, vordert dat de vrouw, die zowel de Marokkaanse als de Nederlandse nationaliteit heeft, de procedure die zij in Marokko heeft aangespannen tot vaststelling van kinderalimentatie voor hun minderjarige kind staakt. De man stelt dat de Nederlandse rechter exclusief bevoegd is om deze kwestie te behandelen, aangezien zowel hij als de vrouw en het kind hun woonplaats in Nederland hebben. De vrouw betwist dit en stelt dat ook de Marokkaanse rechter bevoegd is.

De rechtbank oordeelt dat de Nederlandse rechter inderdaad exclusief bevoegd is, op basis van de EEX-verordening en de Alimentatieverordening. De voorzieningenrechter concludeert dat de vrouw onrechtmatig handelt door de procedure in Marokko voort te zetten, aangezien zij wist dat de Nederlandse rechter bevoegd was. De rechtbank beveelt de vrouw om de procedure in Marokko te staken en legt een dwangsom op voor het geval zij hier niet aan voldoet. De vorderingen van de vrouw in reconventie worden afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/394293 / KG ZA 22-50
Vonnis in kort geding van 10 maart 2022
in de zaak van
[eiser],
woonplaats kiezende te ’ [X] ,
eiser,
advocaat mr. Z. Benguedda,
tegen
[gedaagde],
wonende te [XX] ,
gedaagde,
advocaat mr. C. Ekholm.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties, genummerd 1 tot en met 3;
  • de brieven van mr. Benguedda van 18 februari 2022 met bijlage;
  • de mondelinge behandeling op 28 februari 2022;
  • de pleitaantekeningen van de zijde van de man.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staat het volgende vast.
- Partijen zijn op [huwelijksdatum] met elkaar gehuwd te [huwelijksplaats] .
- Uit hun huwelijk is geboren de thans nog minderjarige:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats 2] .
- De man heeft de Marokkaanse nationaliteit, de vrouw en de minderjarige hebben de Marokkaanse en Nederlandse nationaliteit.
- Bij beschikking van 11 december 2017 van de rechtbank Rotterdam is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Verder is in die beschikking bepaald dat het aangehechte en door de griffier gewaarmerkte ouderschapsplan deel uitmaakt van die beschikking. De beschikking is op 2 januari 2018 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
- In het ouderschapsplan hebben partijen geen afspraken gemaakt met betrekking tot de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.
- De vrouw heeft in Marokko een procedure aangevangen tot vaststelling van een door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
De man vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. de vrouw te bevelen binnen vijf dagen na betekening van het vonnis de procedure voor de rechtbank te Marokko, alwaar de vrouw de alimentatieprocedure aanhangig heeft gemaakt, te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van
€ 2.500,= voor iedere dag of gedeelte van een dag dat de vrouw in gebreke blijft aan dat bevel te voldoen onder maximering van de dwangsom tot een totaalbedrag van € 100.000,=;
2. de vrouw te bevelen de executie van een eventueel verkregen vonnis in verband met de door haar in Marokko aanhangig gemaakte alimentatieprocedure te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van € 2.500,= voor iedere dag of gedeelte van een dag dat de vrouw in gebreke blijft aan dat bevel te voldoen onder maximering van de dwangsom tot een totaalbedrag van € 100.000,=;
een en ander met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.2.
De vrouw concludeert tot het niet-ontvankelijk verklaren van de man in zijn vorderingen, althans tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van de man in de algehele kosten van deze procedure alsook de nakosten.
In reconventie
3.3.
De vrouw vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- de man te bevelen om binnen vijf dagen na betekening van het vonnis te verschijnen, in persoon of middels een advocaat, voor de rechtbank te Marokko, alwaar de vrouw de alimentatieprocedure aanhangig heeft gemaakt op straffe van een dwangsom van € 2.500,= voor iedere dag of gedeelte van een dag dat de man in gebreke blijft aan dat bevel te voldoen onder maximering van de dwangsom tot een totaalbedrag van € 100.000,=;
- de man te veroordelen in de algehele kosten van deze procedure alsook de nakosten.
3.4.
De man voert verweer.

4.De beoordeling

In conventie en in reconventie

4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen in conventie en reconventie zich, gelet op de nauwe samenhang, lenen voor een gezamenlijke behandeling.
Bevoegdheid
4.2.
Aangezien partijen hun woonplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 4 lid 1 van de EEX-verordening in deze zaak (in conventie en in reconventie) rechtsmacht toe.
Spoedeisend belang
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw desgevraagd verklaard dat de procedure in Marokko nog loopt en dat niet bekend is wanneer in die zaak uitspraak zal worden gedaan. Gelet hierop is het spoedeisend belang van de vorderingen in conventie en in reconventie gegeven.
Voorlopige voorziening
4.4.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de vordering van de man onder 1 niet geschikt is voor behandeling in kort geding. Volgens haar leidt toewijzing van die vordering tot de beëindiging van de procedure in Marokko hetgeen een definitief karakter heeft, omdat zij zonder wijzigingsgrond geen nieuwe procedure in Marokko kan starten. De voorzieningenrechter volgt de vrouw hierin niet. De vordering van de man strekt tot een bevel als bedoeld in artikel 3:296 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en is naar zijn aard een voorziening die op grond van artikel 254 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in kort geding gevorderd kan worden. Bovendien is het standpunt van de vrouw, gelet op hetgeen hierna met betrekking tot de (exclusieve) bevoegdheid van de Nederlandse rechter wordt overwogen, niet relevant.
Inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van de man
4.5.
De man legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de vrouw onrechtmatig jegens hem handelt door in Marokko een procedure te starten tot vaststelling van kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige. Hij stelt daartoe, samengevat, dat de Nederlandse rechter bij uitsluiting bevoegd is om van het verzoek van de vrouw kennis te nemen, nu de vrouw, de minderjarige en hij hun verblijfplaats in Nederland hebben. Daarbij is Nederlands recht van toepassing. De vrouw wist of behoorde te weten dat enkel aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. Desondanks heeft zij zich tot de Marokkaanse rechter gewend. Hij leidt hierdoor schade in de vorm van hoge kosten van rechtsbijstand en reis- en verblijfkosten. Bovendien is hij, gelet op zijn inkomen, niet in staat om die kosten te voldoen.
4.6.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat ook de Marokkaanse rechter bevoegd is ter zake haar verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie. Zij heeft immers de Marokkaanse nationaliteit en het is het geboorterecht van de minderjarige om naar Marokkaans recht een beslissing te krijgen op het verzoek tot kinderalimentatie. Het staat haar vrij om zich tot elke bevoegde rechter te wenden. Het is aan de man om zijn verweer in die procedure kenbaar te maken.
4.7.
De voorzieningenrechter overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 24 februari 2015 (met kenmerk ECLI:NL:GHDHA:2015:489), als volgt.
4.8.
In zaken met een internationaal karakter dient de Nederlandse rechter zijn bevoegdheid om kennis te nemen van een verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie altijd te toetsen aan de Verordening (EG) nr. 4/2009 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (Alimentatieverordening). De reden daarvoor is het universele karakter van die verordening.
Op grond van artikel 3, aanhef en onder sub a. en b., is bevoegd het gerecht van de plaats waar de verweerder zijn gewone verblijfplaats heeft of waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft. Vaststaat dat de vrouw, de minderjarige en de man hun gewone verblijfplaats hebben in Nederland. Dit betekent dat de Nederlandse rechter bevoegd is ter zake het verzoek van de vrouw tot vaststelling van kinderalimentatie. Omdat het gaat om een onderhoudsverplichting ten aanzien van een kind jonger dan 18 jaar, is een forumkeuze door partijen uitgesloten (artikel 4 lid 3 Alimentatieverordening).
4.9.
Ingevolge artikel 15 van de Alimentatieverordening wordt het recht dat van toepassing is bepaald overeenkomstig het Haags Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (Haags Protocol). Op grond van de algemene regel van artikel 3 Haags Protocol, is Nederlands recht van toepassing, omdat de minderjarige haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft. De in artikel 4 Haags Protocol opgenomen bijzondere regels - op grond waarvan een ander recht van toepassing zou kunnen zijn - zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet van toepassing. De vrouw heeft op grond van het Nederlands recht namelijk de mogelijk om de man in Nederland aan te spreken op zijn onderhoudsverplichting. Zij heeft echter geen enkele poging gedaan om van deze mogelijkheid gebruik te maken, maar is zonder meer een procedure in Marokko begonnen, terwijl gesteld noch gebleken is dat zij haar aanspraak op kinderalimentatie niet kan effectueren als gevolg van bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld omdat de man geen draagkracht zou hebben of dat de Nederlandse rechter een lagere bijdrage dan een Marokkaanse rechter zou opleggen. Integendeel, tussen partijen staat vast dat de man draagkracht heeft een bijdrage te betalen en de vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het niet uitgesloten is dat de Marokkaanse rechter eenzelfde bijdrage zou vaststellen als de Nederlandse rechter.
4.10.
Op grond van het voorgaande concludeert de voorzieningenrechter dat - naar Nederlands internationaal privaatrecht - de Nederlandse rechter exclusief bevoegd is om met toepassing van Nederlands recht te oordelen over kwesties aangaande kinderalimentatie. Het enkele feit dat de vrouw en de minderjarige de Marokkaanse nationaliteit hebben, omdat zij zijn geboren uit een Marokkaanse moeder en/of vader maakt niet dat aan deze exclusieve bevoegdheid voorbij gegaan kan worden. Ook een beroep op artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) maakt deze conclusie niet anders. Voor partijen staat een forumkeuze niet open en de vrouw heeft toegang tot de (exclusief) bevoegde Nederlandse rechter, dus toewijzing van de vordering van de man levert geen schending op van het in artikel 6 EVRM gegarandeerde recht op toegang tot de rechter.
4.11.
De vraag of het handelen van de vrouw jegens de man als onrechtmatig dient te worden aangemerkt, beantwoordt de voorzieningenrechter bevestigend en wel om de volgende redenen. Partijen hebben - mede op grond van het in artikel 6 EVRM verankerde beginsel van toegang tot de rechter - de vrijheid om hun belangen aan de rechter voor te leggen en diens beslissing daarover te verkrijgen. Deze processuele bevoegdheid kan worden misbruikt door haar uit te oefenen indien sprake is van een zodanige onevenredigheid tussen het belang bij uitoefening van de bevoegdheid en het belang dat daardoor wordt geschaad dat men in redelijkheid niet daartoe had kunnen komen. Indien voldaan is aan de vereisten van artikel 6:162 BW kan misbruik van procesrecht worden aangemerkt als onrechtmatige daad.
De vrouw wist, althans behoorde te weten, dat naar Nederlands internationaal privaatrecht de Marokkaanse rechter geen bevoegdheid toekomt. Dit betekent dat de vrouw zich door het aanbrengen en voortzetten van de procedure in Marokko bewust wendt tot een - naar het recht van het land waar zij en de minderjarige hun woonplaats hebben - onbevoegde rechter. Dit wetende behoort de vrouw te begrijpen dat voortzetting van de procedure in Marokko niet aan de orde is. Door voortzetting van de procedure in Marokko zou de vrouw haar bevoegdheid tot het verkrijgen van een gerechtelijke beslissing misbruiken en dus onrechtmatig handelen jegens de man. Aan het relativiteitsvereiste is voldaan nu de geschonden norm, mede gelet op de onmogelijkheid van een forumkeuze, dwingendrechtelijk van aard is en de strekking heeft in het belang van alle betrokken, waaronder ook de man, partijen voor te schrijven het geschil aan de meest geschikte rechter voor te leggen. Door ondanks de sommatie van de man deze procedure in Marokko niet te staken, acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat de man schade zal leiden in de vorm van kosten van voor rechtsbijstand in Marokko en reis- en verblijfkosten.
4.12.
Gelet op hetgeen de voorzieningenrechter hiervoor heeft overwogen, slaagt het beroep van de man op onrechtmatige daad en zal de vordering van de man om de vrouw te bevelen de procedure in Marokko te staken en gestaakt te houden, worden toegewezen, met dien verstande dat de op te leggen dwangsom wordt gematigd en gemaximeerd als hierna in het dictum te vermelden.
4.13.
De vordering van de man om de vrouw te bevelen de executie van een eventueel verkregen vonnis in verband met de door haar in Marokko aanhangig gemaakte alimentatieprocedure te staken en gestaakt te houden, zal eveneens worden toegewezen. Niet uitgesloten is dat de Marokkaanse rechter in de periode tussen de mondelinge behandeling van dit kort geding en het moment van staken van de procedure door de vrouw vonnis zal wijzen en aangezien de voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de procedure bij de Marokkaanse rechter onrechtmatig is, is executie van een uit die procedure voortvloeiende uitspraak eveneens onrechtmatig.
4.14.
Aangezien de vorderingen van de man zullen worden toegewezen, ontbreekt iedere juridische grondslag voor de vordering in reconventie van de vrouw. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
4.15.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie
5.1.
beveelt de vrouw binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis de procedure voor de rechtbank te Marokko te staken en gestaakt te houden;
5.2.
beveelt de vrouw de executie van een door de rechtbank te Marokko afgegeven of nog af te geven vonnis in verband met de door haar in Marokko aanhangig gemaakte alimentatieprocedure te staken en gestaakt te houden;
5.3.
bepaalt dat de vrouw een dwangsom aan de man verbeurt van € 1.000,= voor iedere dag of gedeelte van een dag dat zij in gebreke blijft aan de onder 5.1 en/of 5.2 uitgesproken bevelen te voldoen, met bepaling dat aan dwangsommen in totaal maximaal € 50.000,= kan worden verbeurd;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
In reconventie
5.7.
wijst de vorderingen af;
5.8.
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Pulskens en in het openbaar uitgesproken op
10 maart 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.