In deze zaak, die op 10 maart 2022 door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een man en een vrouw over de vaststelling van kinderalimentatie. De man, die de Marokkaanse nationaliteit heeft, vordert dat de vrouw, die zowel de Marokkaanse als de Nederlandse nationaliteit heeft, de procedure die zij in Marokko heeft aangespannen tot vaststelling van kinderalimentatie voor hun minderjarige kind staakt. De man stelt dat de Nederlandse rechter exclusief bevoegd is om deze kwestie te behandelen, aangezien zowel hij als de vrouw en het kind hun woonplaats in Nederland hebben. De vrouw betwist dit en stelt dat ook de Marokkaanse rechter bevoegd is.
De rechtbank oordeelt dat de Nederlandse rechter inderdaad exclusief bevoegd is, op basis van de EEX-verordening en de Alimentatieverordening. De voorzieningenrechter concludeert dat de vrouw onrechtmatig handelt door de procedure in Marokko voort te zetten, aangezien zij wist dat de Nederlandse rechter bevoegd was. De rechtbank beveelt de vrouw om de procedure in Marokko te staken en legt een dwangsom op voor het geval zij hier niet aan voldoet. De vorderingen van de vrouw in reconventie worden afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.