5.1Machtiging tot uithuisplaatsing
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Uit de overgelegde stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, is gebleken dat er grote zorgen zijn over [voornaam 1] . Er is bij [voornaam 1] sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging die onder meer is gelegen in de inmiddels jarenlang voortdurende
ex-partnerproblematiek tussen de ouders. Er is al veel hulpverlening ingezet om hier verbetering in te brengen, maar helaas zonder resultaat. [voornaam 1] zit hierdoor volledig klem in haar loyaliteit naar haar beide ouders.
In de afgelopen jaren heeft [voornaam 1] een steeds groter wordende weerstand opgebouwd richting haar moeder, waarbij het erop lijkt dat [voornaam 1] (onbewust) het gevoel heeft te moeten kiezen tussen haar ouders en dat zij heeft gekozen voor haar vader omdat die haar (in haar beleving) het meest nodig heeft. [voornaam 1] heeft in 2020 het contact met haar moeder een tijd lang verbroken, terwijl zij bij haar vader verbleef. Dit is recentelijk opnieuw gebeurd. Na
24 januari 2022 is [voornaam 1] , ondanks de beschikking van 24 december 2021, niet meer teruggekeerd naar haar moeder en wijst elke vorm van contact met haar moeder af. [voornaam 1] is zeer negatief over haar moeder en kan niets positiefs meer over haar moeder denken en/of vinden. Zij keert zich volledig af van haar moeder en wil niets met haar te maken hebben. De argumenten die [voornaam 1] daar zelf voor aanvoert, vormen echter geen rechtvaardiging voor de drastische beslissing van [voornaam 1] om haar moeder helemaal uit haar leven te bannen.
Naar het oordeel van de kinderrechter is er dan ook sprake is van ouderverstoting.
Er zijn grote zorgen over de opvoedomgeving van de vader. Hoewel de vader aangeeft het contact tussen [voornaam 1] en de moeder aan te moedigen, worden er vanuit de hulpverlening aanwijzingen gezien dat de vader de houding van [voornaam 1] richting haar moeder versterkt. De vader laat zich negatief uit over de moeder. Daarnaast toont de vader geen bereidheid om de zorgregeling tussen hem en [voornaam 1] , zoals bepaald bij beschikking van 24 december 2021, na te leven. Hij geeft aan [voornaam 1] niet in het contact met de moeder te kunnen dwingen en laat het contact tussen de moeder en [voornaam 1] afhangen van de keuze die [voornaam 1] hierin maakt. De vader neemt daarmee niet de verantwoordelijkheid die van hem als ouder met gezag verwacht mag worden en laat het voorts na hierin de samenwerking met de hulpverlening en de GI op te zoeken. Het belang van een onbelast contact tussen [voornaam 1] en haar beide ouders lijkt de vader, ondanks de hulpverlening die hem is geboden, niet in te kunnen en willen zien.
De kinderrechter vindt het uiterst zorgelijk dat de vader op dit punt onvoldoende in staat is gebleken om zijn ouderlijk gezag uit te oefenen en dat hij niet de bereidheid toont om hierin daadwerkelijk te willen investeren.
Voor een goede en evenwichtige ontwikkeling van [voornaam 1] vindt de kinderrechter het, met de GI en de Raad, in het belang van [voornaam 1] dat het contact tussen haar en de moeder wordt hersteld. Dit contact zal moeten worden opgebouwd, zodat [voornaam 1] weer positieve ervaringen met de moeder kan opdoen. Met de GI en conform het advies van de Raad, is de kinderrechter van oordeel dat het noodzakelijk is om vanuit een neutrale plek, en dus niet vanuit de thuissituatie van de vader, toe te werken naar contactherstel tussen de moeder en [voornaam 1] . Dit, zodat [voornaam 1] , buiten de invloed van haar beide ouders, de rust en ruimte krijgt om weer in contact te komen met zichzelf, kan werken aan haar loyaliteitsproblematiek en zich, al dan niet met de inzet van nadere hulpverlening, weer kan openstellen voor contact met haar beide ouders op een wijze die het meest in haar belang is. Daarbij beseft de kinderrechter, net als de GI en de Raad, dat een uithuisplaatsing veel impact zal hebben op [voornaam 1] . Daar staat echter tegenover dat de huidige opvoedomgeving, waarbij [voornaam 1] sterk wordt beïnvloed door haar vader en het contact met haar moeder volledig afwijst, zeer schadelijk is voor haar ontwikkeling. De kinderrechter is dan ook van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b van het BW en dat het risico op permanente schade als gevolg van ouderverstoting vele malen groter is dan het risico op schade die een uithuisplaatsing mogelijkerwijs met zich mee zal brengen.
De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere periode verlenen dan verzocht. Een machtiging tot uithuisplaatsing is een ultimum remedium waar uiterst zorgvuldig mee moet worden omgegaan. Bovendien vindt de kinderrechter het belangrijk om het verloop van de uithuisplaatsing te kunnen monitoren. Gelet op dit alles zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing verlenen tot 1 juni 2022, en de beslissing op het verzoek voor het overige aanhouden tot de mondelinge behandeling van 17 mei 2022.
De kinderrechter verwacht van de GI dat zij uiterlijk 10 mei 2022 schriftelijk verslag zal uitbrengen over het verloop van de uithuisplaatsing en de hulpverlening, alsook een standpunt te geven ten aanzien van het resterende deel van het verzoek (met toezending van haar verslag aan de advocaten van de ouders).Wanneer de GI zou besluiten om een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling in te dienen, kan dat (mits tijdig ingediend) eveneens worden behandeld tijdens de mondelinge behandeling van 17 mei 2022.
De kinderrechter wijst er op dat deze machtiging tot uithuisplaatsing door de GI, als dat nodig is, kan worden uitgevoerd met de inzet van politie en justitie. De kinderrechter hoopt echter dat het niet zover zal komen en dat de vader zijn medewerking zal verlenen, zodat de uithuisplaatsing op een voor [voornaam 1] zo min mogelijk belaste manier kan verlopen.
Voorts hoopt de kinderrechter dat de vader, zoals meerdere malen aan hem geadviseerd, (persoonlijke) hulpverlening zal accepteren om te werken aan een verbetering van zijn situatie. Het is in ieder geval noodzakelijk dat de vader zijn opvoedingsvaardigheden versterkt en leert om zijn ouderlijk gezag uit te oefenen op een manier die in het belang is van [voornaam 1] . Dit zal mogelijkerwijs ook bijdragen aan een betere invulling van het gezamenlijk ouderschap van de ouders.
Tot slot overweegt de kinderrechter dat zij zich realiseert dat haar beslissing [voornaam 1] zwaar zal vallen. [voornaam 1] heeft duidelijk aangegeven een uithuisplaatsing verschrikkelijk te zullen vinden en bij haar vader te willen blijven wonen. Door een uithuisplaatsing zal het leven van [voornaam 1] inderdaad (tijdelijk) helemaal anders zijn en het zal veel van haar vragen. De kinderrechter hoopt echter dat [voornaam 1] het zichzelf toestaat om op een neutrale plek weer tot zichzelf te komen en dat zij weer ruimte krijgt om met haar beide ouders in contact te zijn.