ECLI:NL:RBZWB:2022:1508

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
C/02/384238 FA RK 21-1662
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. van Oijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over hoofdverblijf en ontbinding geregistreerd partnerschap met focus op belang minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ontbinding van een geregistreerd partnerschap en de vaststelling van het hoofdverblijf van de minderjarige dochter van de partijen. De moeder heeft ervoor gekozen te verhuizen, wat resulteerde in een afstand van 100 km van het adres van de vader. De rechtbank heeft de belangen van de minderjarige centraal gesteld en vastgesteld dat het hoofdverblijf van de minderjarige bij de moeder zal zijn. De rechtbank heeft daarbij de noodzaak van rust en continuïteit voor de minderjarige benadrukt, evenals het belang van het contact met beide ouders. De rechtbank heeft ook een zorgregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige drie van de vijf weekenden bij de vader zal verblijven en wekelijks contact via Facetime zal hebben. Daarnaast is de man verplicht om kinderalimentatie te betalen aan de vrouw. De verdeling van de gemeenschappelijke goederen is eveneens aan de orde gekomen, waarbij partijen zijn overeengekomen dat de gezamenlijke woning aan de man zal worden toebedeeld, onder bepaalde voorwaarden. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/384238 FA RK 21-1662
beschikking betreffende ontbinding geregistreerd partnerschap
in de zaak van
[vrouw],
wonende te [X] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. G.A.P. Avontuur,
en
[man] ,
wonende te [XX] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. L.A.P. van Haperen.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 2 april 2021 van de vrouw ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 18 juni 2021 van de man ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen;
- het op 10 augustus 2021 van de vrouw ontvangen verweerschrift op zelfstandig verzoek tevens houdende aanvulling van haar verzoek met bijlagen;
- de F9-formulieren van mr. Avontuur van 28 april 2021, 14 september 2021 en 25 januari 2022 met bijlagen;
- de brieven van mr. Van Haperen van 31 januari 2022, tevens houdende wijziging van het zelfstandig verzoek van de man, en 1 februari 2022 met bijlagen;
- de brief van mr. Avontuur van 7 februari 2022 met bijlagen;
- de beschikkingen voorlopige voorzieningen van 1 april 2021 en 7 september 2021;
- de beschikking van de rechtbank van 23 juli 2021;
- de beschikking van het gerechtshof van 16 december 2021.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 10 februari 2022. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de raad.
1.3. Na de zitting zijn, zoals besproken, de volgende stukken ontvangen:
- het F9-formulier van mr. Nelemans van 1 maart 2022 met als bijlage een niet ondertekend ouderschapsplan, tevens spiegelovereenkomst;
- het F9-formulier van mr. Van Haperen van 9 maart 2022 met als bijlage het door beide partijen ondertekend ouderschapsplan, tevens spiegelovereenkomst.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- zij zijn op [partnerschapsdatum] in de gemeente [partnerschapsplaats] een geregistreerd partnerschap aangegaan zonder het maken van partnerschapsvoorwaarden;
- uit hun partnerschap is het volgende, nu nog minderjarige kind geboren:
[minderjarige] , geboren te [XX] op [geboortedatum] 2016;
- uit een eerdere relatie van de vrouw is geboren: [minderjarige2] , geboren te [X] op [geboortedatum2] 2010;
- zij hebben de Nederlandse nationaliteit;
- hun partnerschap is duurzaam ontwricht.

3.De verzoeken

De vrouw heeft verzocht, samengevat,
- ontbinding van het geregistreerd partnerschap;
- bepaling dat de minderjarige [roepnaam mj] haar hoofdverblijf zal hebben bij haar;
- vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarige [roepnaam mj] van € 575,= per maand;
- gelasten van de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke goederen.
De man heeft verzocht, samengevat,
- ontbinding van het geregistreerd partnerschap;
- bepaling dat de minderjarige [roepnaam mj] haar hoofdverblijf zal hebben bij hem;
- vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
- gelasten van de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke goederen.
Naar aanleiding van hetgeen is besproken ter zitting en het daarna ontvangen ouderschapsplan, tevens spiegelovereenkomst, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw met betrekking tot de kinderalimentatie en het verzoek van de man met betrekking tot de zorg- en contactregeling als gewijzigd beschouwen, overeenkomstig de bepalingen daarover in het ouderschapsplan.
Voorts begrijpt de rechtbank dat de vrouw en de man thans tevens verzoeken om
opneming van de door partijen getroffen regelingen in de beschikking.

4.De beoordeling

Ontbinding geregistreerd partnerschap
4.1.
De verzoeken tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap liggen als op de wet gegrond en niet weersproken voor toewijzing gereed.
Hoofdverblijf
4.2.
Beide partijen hebben verzocht om het hoofdverblijf van [roepnaam mj] bij haar/hem te bepalen.
4.3.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 1 april 2021 is de minderjarige [roepnaam mj] toevertrouwd aan de vrouw. Bij beschikking van 23 juli 2021 is het verzoek van de vrouw tot vervangende toestemming om met [roepnaam mj] naar [X] te verhuizen, afgewezen. De vrouw is vervolgens met haar zoon [roepnaam mj2] , zonder [roepnaam mj] , naar [X] verhuisd. Daarop is [roepnaam mj] bij beschikking voorlopige voorzieningen van 7 september 2021 toevertrouwd aan de man. Partijen zijn hierbij verwezen naar een hulpverleningstraject in het kader van het Uniform Hulpaanbod (UHA). Bij beschikking van het gerechtshof van 16 december 2021 is voornoemde beschikking van 23 juli 2021 bekrachtigd.
4.4.
Ter zitting is gebleken dat het traject in het kader van het UHA niet van de grond is gekomen. Partijen hebben zich vervolgens, na de zitting bij het hof, gewend tot mevrouw [ouderschapsbemiddelaar] voor ouderschapsbemiddeling, omdat het van belang was dat er spoedig duidelijkheid zou komen over het hoofdverblijf van [roepnaam mj] . Partijen zijn, mede door de inspanning van de advocaten, gekomen tot een ouderschapsplan met spiegelovereenkomst betreffende de zorgregeling en kinderalimentatie. Het hoofdverblijf is een discussiepunt gebleven tussen partijen en zij laten een beslissing daarover aan de rechtbank over in deze procedure.
4.5.
Tijdens de zitting is met partijen, hun advocaten en de raad uitvoerig gesproken over het hoofdverblijf van [roepnaam mj] . Gebleken is dat partijen behoorlijk vast zitten in hun standpunten. Partijen hebben blijk gegeven het moeilijk te vinden te denken vanuit het belang en levensgeluk van [roepnaam mj] . Op de vraag van de rechtbank in welke situatie [roepnaam mj] het meest gelukkig zal zijn, neigen partijen dit in te vullen vanuit hun eigen, partijdige, perspectief en geven zij aan waar zij zelf gelukkig van worden. Het feit dat de vrouw er bewust voor heeft gekozen om met haar zoon [roepnaam mj2] te verhuizen naar een woonplaats die ruim 100 kilometer van de voormalige gezamenlijke woonplaats van partijen en de woonplaats van de man ligt, wat tot gevolg heeft gehad dat [roepnaam mj] voorlopig bij de man kwam te verblijven, doet deze situatie geen goed. De vrouw ziet vooral het gelijk uitsluitend aan haar kant en laadt daarmee het beeld op zich dat zij, door haar stappen, een beslissing tot het hoofdverblijf van [roepnaam mj] bij haar lijkt te willen forceren. Vast staat dat de zaak ermee gediend is dat er snel duidelijkheid komt omtrent het definitieve hoofdverblijf van [roepnaam mj] . De rechtbank is met de raad van oordeel dat daarin de volgende factoren doorslaggevend zijn.
Allen, maar in het bijzonder [roepnaam mj] , zijn gebaat bij rust en continuïteit, waarbij [roepnaam mj] samen opgroeit met haar halfbroertje [roepnaam mj2] -wat tot nu toe onvoldoende aandacht heeft gekregen- en waarbij haar vader en moeder hun uiterste best doen om het onderlinge vertrouwen tussen hen, als ouders van [roepnaam mj] , te herstellen. Niet het juridisch hoofdverblijf van [roepnaam mj] maar de kwaliteit van het contact tussen [roepnaam mj] en haar ouders is van belang. Door het feit dat [roepnaam mj] bijna dagelijks bij een gastouder verblijft, is er in feite een extra plek voor haar ontstaan, die niet nodig zou zijn als zij haar hoofdverblijf bij de vrouw heeft. Daarbij bestaat onzekerheid over de ontwikkeling van de gezondheidssituatie van de man op termijn, waardoor de zorg door hem voor [roepnaam mj] moeilijker kan worden.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank het hoofdverblijf van [roepnaam mj] zal bepalen bij de vrouw. Partijen hebben op zitting aangegeven dat zij na ontvangst van deze beschikking met mevrouw [ouderschapsbemiddelaar] en [roepnaam mj] zullen bespreken wat deze beslissing voor [roepnaam mj] betekent.
Zorgregeling
4.6.
Nu het hoofdverblijf van [roepnaam mj] bij de vrouw wordt bepaald, zal op grond van artikel 3.1 van het ouderschapsplan met spiegelovereenkomst een zorgregeling gelden waarbij [roepnaam mj] drie van de vijf weekenden bij de man zal zijn, van vrijdag uit school tot zondag 18:00 uur. De man haalt [roepnaam mj] dan op uit school en de vrouw komt haar zondagavond om 18:00 uur bij de man halen. Iedere week op woensdag om 19:00 uur is er contact via Facetime.
Voorts is in het ouderschapsplan een verdeling van de vakanties en feestdagen opgenomen.
In artikel 3.2 van het ouderschapsplan is ten aanzien van het vervoer bepaald dat de ouder bij wie het kind het laatst heeft verbleven haar naar de andere ouder brengt wanneer er gewisseld moet worden, tenzij in de hiervoor onder 3.1 beschreven regeling anders wordt bepaald of tenzij ouders anders afspreken.
4.7.
De rechtbank zal overeenkomstig de afspraken in het ouderschapsplan beslissen.
De rechtbank onderstreept hierbij dat de vrouw en de man de gemaakte afspraken over het halen en brengen van [roepnaam mj] moeten nakomen. Bij een verslechtering van de gezondheid van de man verwacht de rechtbank van de vrouw dat het halen en brengen in overleg met de man wordt aangepast, zodanig dat dit aansluit bij de mogelijkheden van de man, zodat dit geen reden mag zijn dat het contact tussen [roepnaam mj] en haar vader vermindert. De rechtbank hecht er ook mede daarom groot belang aan dat partijen hun gesprekken met mevrouw [ouderschapsbemiddelaar] voortzetten om zo hun oudercommunicatie te verbeteren.
Kinderalimentatie
4.8.
Zoals partijen in het ouderschapsplan zijn overeengekomen zal de man, indien het hoofdverblijf van [roepnaam mj] bij de vrouw wordt bepaald, met ingang van de datum van wijziging van het (feitelijk) hoofdverblijf van de man naar de vrouw een kinderalimentatie voor [roepnaam mj] aan de vrouw betalen van € 386,= per maand. Hierbij zijn partijen overeengekomen dat deze alimentatie zal zijn onderworpen aan de wettelijke indexering, voor het eerst per 1 januari 2022. Dit betekent dat de kinderalimentatie thans € 393,= per maand bedraagt.
De rechtbank zal overeenkomstig beslissen.
Verdeling
4.9.
Partijen zijn een geregistreerd partnerschap aangegaan zonder het maken van partnerschapsvoorwaarden, zodat er een algehele gemeenschap van goederen bestaat.
Bij de verdeling van deze gemeenschap moet als uitgangspunt worden aangenomen dat partijen in gelijke mate delen in de goederen van de gemeenschap, terwijl ieder de schulden van de gemeenschap voor de helft moet dragen.
4.10.
De gemeenschap van goederen is op grond van artikel 1:99 lid 1 aanhef en sub b BW ontbonden op de datum waarop het verzoekschrift tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap is ingediend bij de rechtbank, te weten 2 april 2021. Die datum is ook bepalend voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap.
De peildatum voor de waardering van de bestanddelen van de gemeenschap is in beginsel de datum waarop de feitelijke verdeling plaatsvindt, tenzij partijen anders overeenkomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aangehouden. Van deze peildata zal ook in het onderstaande worden uitgegaan, tenzij daarvan ambtshalve of op verzoek van partijen uitdrukkelijk wordt afgeweken.
4.11.
De gemeenschap bestond op de peildatum van 2 april 2021, volgens opgave van partijen zelf, uit de volgende bestanddelen (activa en passiva):
a. Gezamenlijke woning aan de [gezamenlijke woning] en de daaraan verbonden hypothecaire geldlening
b. Bankrekeningen
c. Erfenissen
d. Belastingteruggave
Ad a. Gezamenlijke woning aan de [gezamenlijke woning] en de daaraan verbonden hypothecaire geldlening
4.12.
Partijen zijn op de mondelinge behandeling overeengekomen dat de gezamenlijke woning aan de man zal worden toebedeeld. De op de woning rustende hypotheek bij Hypotrust/Elan Woninghypotheken B.V. met nummer 304788801, zal, onder vrijwaring van de vrouw, geheel door de man worden gedragen en afgelost. Deze toebedeling vindt plaats onder de voorwaarde dat de vrouw zal worden ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid op grond van deze hypotheek.
4.13.
Partijen zijn overeengekomen dat de overwaarde van de woning € 110.000,= bedraagt en dat de man de helft hiervan, zijnde € 55.000,=, aan de vrouw dient te voldoen, waarbij de man de kosten van de eigendomsoverdracht van de woning voor zijn rekening neemt.
4.14.
Partijen zijn daarnaast overeengekomen dat de man de woning in ieder geval de komende drie jaar niet zal (door)verkopen aan derden.
Ad b. Bankrekeningen
4.15.
Partijen zijn het erover eens dat de saldi van de bankrekeningen en de waarde van de cryptomunten per 1 april 2021 (in afwijking van de wettelijke peildatum van 2 april 2021) bij helfte worden verdeeld. Het betreft:
- de bankrekening ten name van de man met nummer [bankrekeningnummer] met een debetstand van € 1.901,19;
- de spaarrekening ten name van de man met nummer [bankrekeningnummer2] met een saldo van € 60,53;
- de bankrekening ten name van de vrouw met nummer [bankrekeningnummer3] , met een saldo van € 403,22;
- de spaarrekening ten name van de vrouw met nummer [bankrekeningnummer4] met een saldo van € 10,77;
- de spaarrekening ten name van de vrouw met nummer [bankrekeningnummer5] met een saldo van € 0,0;
- de waarde van de cryptomunten ten name van de vrouw van € 173,02.
De man behoudt de op zijn naam staande bankrekeningen en de vrouw behoudt de op haar naam staande bankrekeningen en cryptomunten.
Ad c. Erfenissen
4.16.
Gedurende het geregistreerd partnerschap van partijen zijn de ouders van de man overleden. Zij waren al uit elkaar en hadden ieder een andere partner. Om deze reden heeft de man een vordering op de langstlevende partners. Partijen zijn het erover eens dat deze vorderingen aan de man worden toebedeeld, zonder nadere verrekening met de vrouw.
Ad d. Belastingteruggave
4.17.
Partijen zijn het er voorts over eens dat de man een IB-aanslag over 2020 heeft gekregen van € 47,= en dat de vrouw een IB-teruggave heeft ontvangen van € 2.760,=. Deze bedragen zullen partijen met elkaar verdelen, waardoor de man een vordering heeft op de vrouw van € 1.356,50 (€ 2.760 + € 47 / 2 - € 47).
Aanvullende vordering vrouw
4.18.
De vrouw heeft haar aanvullende vordering uit hoofde van de beschikking voorlopige voorzieningen van 1 april 2021 ter zake de kinderalimentatie ter zitting niet langer gehandhaafd. De rechtbank behoeft op dit punt daarom geen beslissing te nemen.
Proceskosten
4.19.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
spreekt uit de ontbinding van het geregistreerd partnerschap tussen partijen, op [partnerschapsdatum] in de gemeente [XX] geregistreerd;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de minderjarige [minderjarige] , geboren te [XX] op [geboortedatum] 2016, haar hoofdverblijf heeft bij de vrouw;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en genoemde minderjarige in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
- drie van de vijf weekenden, van vrijdag uit school tot zondag 18:00 uur, waarbij de man [roepnaam mj] ophaalt uit school en de vrouw haar zondagavond om 18:00 uur bij de man haalt,
- iedere week op woensdag om 19:00 uur via Facetime en
- gedurende een deel van de vakanties en feestdagen, zoals in het ouderschapsplan opgenomen;
met inachtneming van het bepaalde in rechtsoverweging 4.6 en 4.7;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man met ingang van de dag dat [roepnaam mj] feitelijk haar hoofdverblijf krijgt bij de vrouw ten behoeve van de verzorging en opvoeding van genoemde minderjarige aan de vrouw, voor de toekomst bij vooruitbetaling, moet voldoen een bedrag van € 393,= (driehonderddrieënnegentig euro) per maand;
bepaalt dat de overige onderlinge regelingen uit het aangehechte en door de griffier gewaarmerkte ouderschapsplan deel uitmaken van deze beschikking;
gelast, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen op de wijze zoals vermeld in de rechtsoverwegingen 4.9 tot en met 4.17;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. van Oijen en, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op .
cvdv
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.