In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, hebben eisers, een echtpaar, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een AIO-aanvulling door de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De aanvraag werd afgewezen op 21 juli 2020, omdat de SVB twijfels had over de bijstandsbehoevende omstandigheden van eisers, mede door vermoedens van vermogen in het buitenland. De SVB had eerder, op 10 mei 2021, het bezwaar van eisers tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 3 februari 2022 werd het beroep besproken, waarbij de gemachtigde van eisers en een vertegenwoordiger van de SVB aanwezig waren.
Eisers ontvingen eerder een AIO-uitkering, die bedoeld is om het inkomen aan te vullen tot het sociaal minimum. De SVB had in 2016 ontdekt dat eisers mogelijk vermogen in het buitenland bezaten, wat leidde tot een langdurig onderzoek. Eisers dienden op 6 mei 2019 een aanvraag in voor de AIO-aanvulling, maar de SVB weigerde deze, omdat niet kon worden vastgesteld of zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden. Eisers stelden dat zij alle gevraagde informatie hadden overgelegd en dat een machtigingsprocedure niet nodig was.
De rechtbank oordeelde dat het aan eisers was om de feiten en omstandigheden aan te tonen die hun aanvraag noodzakelijk maakten. De rechtbank concludeerde dat de SVB terecht had gesteld dat eisers geen recht hadden op de AIO-aanvulling, omdat zij niet voldeden aan de informatieverplichtingen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen reden voor proceskostenveroordeling of schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door mr. I.M. Josten, in aanwezigheid van griffier mr. A.M. Pasmans, op 24 maart 2022.