In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 24 december 2020, waarin een IVA-uitkering werd toegekend. Eiser, die als logistiek medewerker werkte, was op 2 juli 2018 uitgevallen vanwege gezondheidsklachten en had op 7 april 2020 een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV kende hem een WGA-loonaanvullingsuitkering toe, maar na bezwaar van de ex-werkgever werd dit besluit herzien en werd een IVA-uitkering toegekend. Eiser was het niet eens met de kwalificatie van duurzaam arbeidsongeschikt, omdat dit zijn kansen op de arbeidsmarkt zou schaden en hij niet was betrokken bij de bezwaarprocedure.
Tijdens de zitting op 3 februari 2022 heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat hij het eens is met de hoogte en ingangsdatum van de IVA-uitkering. Het UWV stelde dat er geen procesbelang was, omdat eiser geen wijziging in de uitkering nastreefde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen belang had bij het beroep, aangezien de rechtsverhouding met het UWV niet zou veranderen door een uitspraak. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan procesbelang. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten op 24 maart 2022 en openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.