ECLI:NL:RBZWB:2022:1525

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 21_568
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake toekenning WIA-uitkering en procesbelang

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 24 december 2020, waarin een IVA-uitkering werd toegekend. Eiser, die als logistiek medewerker werkte, was op 2 juli 2018 uitgevallen vanwege gezondheidsklachten en had op 7 april 2020 een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV kende hem een WGA-loonaanvullingsuitkering toe, maar na bezwaar van de ex-werkgever werd dit besluit herzien en werd een IVA-uitkering toegekend. Eiser was het niet eens met de kwalificatie van duurzaam arbeidsongeschikt, omdat dit zijn kansen op de arbeidsmarkt zou schaden en hij niet was betrokken bij de bezwaarprocedure.

Tijdens de zitting op 3 februari 2022 heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat hij het eens is met de hoogte en ingangsdatum van de IVA-uitkering. Het UWV stelde dat er geen procesbelang was, omdat eiser geen wijziging in de uitkering nastreefde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen belang had bij het beroep, aangezien de rechtsverhouding met het UWV niet zou veranderen door een uitspraak. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan procesbelang. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten op 24 maart 2022 en openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/568 WIA

uitspraak van 24 maart 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. J.W. van de Wege,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij], te [plaatsnaam] ,
gemachtigde: drs. H.E. Wonnink, arts-gemachtigde via WGA Control.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 24 december 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de toekenning van een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 3 februari 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P.J. Mijs. Derde partij is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als logistiek medewerker via [naam derde partij] (ex-werkgever) bij inlener [Naam inlener] voor 17 uur per week. Voor dat werk is hij op 2 juli 2018 uitgevallen vanwege gezondheidsklachten.
Na deze periode van ziekte heeft eiser op 7 april 2020 een WIA-uitkering aangevraagd bij het UWV.
Bij besluit van 7 september 2020 (primair besluit) heeft het UWV aan eiser een WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet WIA toegekend met ingang van
21 september 2020 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. De ex-werkgever van eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van de ex-werkgever van eiser gegrond verklaard. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat aan eiser een IVA-uitkering dient te worden toegekend per 21 september 2020, omdat hij duurzaam en volledig arbeidsongeschikt is.
2.
Beroepsgronden
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij niet als duurzaam arbeidsongeschikt wil worden aangemerkt omdat hij daarmee wordt afgeschreven voor de arbeidsmarkt. Dit zal het verkrijgen van werk in de toekomst bemoeilijken en kan ook een negatief effect hebben op zijn herstel. Bovendien kan eiser dan niet profiteren van voorzieningen, zoals het recht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en proefplaatsing (artikelen 34 en 37 van de Wet WIA). Verder stelt eiser dat hij ten onrechte niet is betrokken in de bezwaarprocedure en niet is gehoord door het UWV.
3.
Beoordeling door de rechtbank
3.1.
De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of eiser, nu het bestreden besluit de toekenning van een IVA-uitkering betreft, procesbelang heeft bij dit beroep.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is van voldoende procesbelang sprake als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 14 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1707).
3.3.
Ter zitting heeft eisers gemachtigde aangegeven dat eiser het eens is met de hoogte en de ingangsdatum van de IVA-uitkering die hij van het UWV ontvangt. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat er op de datum in geding geen sprake was van een belang voor eiser.
3.4.
De rechtbank stelt vast eiser geen wijziging beoogt te brengen in de hoogte en of ingangsdatum van de aan hem toegekende uitkering. De rechtsverhouding tussen eiser en het UWV zal daarom in dit opzicht en ook anderszins niet wijzigen door een oordeel van de rechtbank (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 21 december 2012, ECLI:NL:RBUTR:2012:3296). Eiser is momenteel niet belastbaar voor arbeid. Niet is gebleken dat het ontvangen van een IVA-uitkering in de toekomst hulp bij re-integratie op de arbeidsmarkt in de weg staat.
4.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande zal het beroep van eiser niet-ontvankelijk worden verklaard wegens gebrek aan procesbelang. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 24 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.