ECLI:NL:RBZWB:2022:1527

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 21_961
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak betreffende kindgebonden budget

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoekster en de Belastingdienst/Toeslagen. De verzoekster had beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst waarin het kindgebonden budget voor het jaar 2018 op nihil was vastgesteld. Na een herziening van het besluit door de Belastingdienst, werd het kindgebonden budget vastgesteld op € 3.936,- en werd er ook rente van € 378,- vergoed aan de verzoekster. Hierop trok de verzoekster haar beroep in, maar verzocht de rechtbank om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft de verzoekster in de gelegenheid gesteld om haar verzoek tot proceskostenveroordeling toe te lichten. De rechtbank oordeelde dat de verzoekster recht had op vergoeding van de proceskosten, omdat de Belastingdienst tegemoet was gekomen aan haar beroep. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 759,- voor de rechtsbijstand die door een derde was verleend. Daarnaast wees de rechtbank erop dat de Belastingdienst verplicht was om het griffierecht van € 49,- te vergoeden aan de verzoekster.

De uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. De verzoekster is geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens was met de uitspraak, binnen een termijn van zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/961

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2022 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [plaatsnaam] , verzoekster

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 13 november 2020 (primair besluit) heeft verweerder de definitieve berekening van het kindgebonden budget over het jaar 2018 aangepast en vastgesteld op nihil.
In het besluit van 1 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 17 november 2021 heeft verweerder het bestreden besluit herzien en in plaats daarvan besloten dat de toeslag wordt vastgesteld op een bedrag van € 3.936,-. Aan verzoekster zal ook een bedrag van € 378.- aan rente worden vergoed.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat een forfaitaire vergoeding op zijn plaats lijkt.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
Verzoekster heeft tijdens de bezwaarfase niet verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1).
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 25 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.