ECLI:NL:RBZWB:2022:1529

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3842
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van proceskosten en schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedure inzake rijgeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoeker en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.J. van 't Hoff, had beroep ingesteld tegen een besluit van de verweerder, waarin een verplichting werd opgelegd om mee te werken aan een onderzoek naar zijn geschiktheid en de geldigheid van zijn rijbewijs. Het primaire besluit dateert van 8 april 2021, en het bestreden besluit van 4 augustus 2021 verklaarde het bezwaar van verzoeker ongegrond. Na intrekking van het beroep door verzoeker, verzocht hij om vergoeding van de proceskosten en de kosten van een medisch onderzoek.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien de verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoeker, heeft de rechtbank het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 759,- voor de rechtsbijstand en heeft daarnaast de kosten van het medisch onderzoek van € 495,53 toegewezen, omdat deze kosten voortvloeien uit een onrechtmatig besluit van de verweerder.

De rechtbank heeft ook bepaald dat de verweerder verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 181,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3842

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2022 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [Plaatsnaam] , verzoeker,

(gemachtigde: mr. J.J. van 't Hoff),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 8 april 2021 (primair besluit) heeft verweerder besloten om aan verzoeker een verplichting op te leggen om mee te werken aan een onderzoek naar zijn geschiktheid en de geldigheid van het rijbewijs van verzoeker te schorsen.
In het besluit van 4 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 18 oktober 2021 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten en de kosten van het medisch onderzoek.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om (proces)kostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker.
Bij het nieuwe besluit heeft verweerder al een proceskostenveroordeling voor de bezwaarfase toegekend. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1).
De gemachtigde van verzoeker heeft daarnaast vergoeding gevraagd voor de kosten van een medisch onderzoek (psychiatrische rijbewijskeuring) van € 495,53. De rechtbank overweegt het volgende. Het medisch onderzoek kan niet worden aangemerkt als kosten die zijn uitgevoerd door een deskundige in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb. Het betreft namelijk geen door verzoeker zelf ingeschakelde deskundige aan wie verzoeker op grond van artikel 8:36, tweede lid, van de Awb een vergoeding verschuldigd is. De uitgevoerde psychiatrische rijbewijskeuring is door verweerder aan verzoeker opgelegd.
De rechtbank zal het (al hangende het beroep gedane) verzoek om vergoeding van de kosten van het medische onderzoek aanmerken als een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:91, eerste lid, in samenhang met artikel 8:88 van de Awb. Uit het besluit van 18 oktober 2021 wordt de erkenning door verweerder afgeleid van de onrechtmatigheid van het besluit van 8 april 2021 waarbij aan verzoeker de verplichting werd opgelegd om mee te werken aan een onderzoek. Nu de verzochte schade verband houdt met het onrechtmatige besluit en deze schade aan verweerder als een gevolg van dat besluit is toe te rekenen, zal de rechtbank het verzoek toewijzen om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de kosten van het medische onderzoek van € 495,53.
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 181,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.254,53;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding toe tot een bedrag van € 495,53.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van C.J.M. Hendrickx, griffier, op 25 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.