ECLI:NL:RBZWB:2022:1536

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
\\AWB- 21_3879
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaak betreffende NOW 1

In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 maart 2022 uitspraak gedaan in het geschil tussen een verzoekster en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Verzoekster had in eerste instantie geen recht op een definitieve tegemoetkoming onder de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW 1) en diende een bedrag van € 5.475,- terug te betalen. Na een bezwaarprocedure heeft de minister het eerdere besluit ingetrokken en vastgesteld dat verzoekster recht heeft op een tegemoetkoming van € 6.845,-, waardoor de terugvordering verviel. Verzoekster trok haar beroep in, maar verzocht wel om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. De minister betwistte de vordering, omdat verzoekster geen onderbouwing had gegeven voor de gevraagde kosten. De rechtbank oordeelde dat verzoekster niet had aangetoond dat er sprake was van (vooruitbetaalde) verschotten en dat de kosten die zij claimde niet voor vergoeding in aanmerking kwamen volgens de relevante wetgeving. De rechtbank wees erop dat de directeur van verzoekster het beroepschrift had ingediend, waardoor er geen sprake was van een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, wat een voorwaarde is voor proceskostenvergoeding.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, maar benadrukte dat verzoekster recht heeft op vergoeding van het griffierecht door de minister. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3879

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2022 in de zaak tussen

[Naam verzoekster] , uit [Plaatsnaam] , verzoekster

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 10 mei 2021 (primair besluit) heeft verweerder aan verzoekster laten weten dat verzoekster geen recht heeft op een definitieve tegemoetkoming tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW 1) en dat verzoekster een bedrag dient terug te betalen van € 5.475,- voor het loonheffingennummer 802999190L02.
In het besluit van 23 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 23 november 2021 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en in plaats daarvan besloten dat verzoekster recht heeft op een definitieve tegemoetkoming NOW1 van € 6.845,-. De terugvordering van € 5.475,- komt daarmee te vervallen.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat verzoekster op het ingezonden formulier alleen heeft aangekruist dat er sprake zou zijn van verschotten voor een bedrag van € 180,-. Het bedrag wordt echter niet met nadere stukken onderbouwd. Nu niet is gebleken dat er sprake is van (vooruitbetaalde) verschotten, verzoekt verweerder om deze vordering af te wijzen. Gezien de toelichting op de achterzijde van het formulier lijkt het erop dat verzoekster niet bedoeld heeft een vergoeding te vragen van betaalde verschotten, maar van aan de zaak bestede uren. Ingevolge artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) komen dergelijke bestede uren niet voor vergoeding in aanmerking.
Verzoekster heeft hierop gereageerd dat de kosten gezien moeten worden als kosten van een deskundige, gemachtigde zelf, zoals beschreven in artikel 1, onder b, van het Bpb.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Bpb. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
Verzoekster heeft tijdens de bezwaarfase niet verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
Verweerder is weliswaar tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster, maar toch bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Het beroepschrift is niet ingediend door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Het beroepschrift is ingediend door de directeur en enig aandeelhouder van verzoekster waardoor er geen sprake is van een derde, zoals bedoeld in artikel 1, onder a, van het Bpb. De rechtbank vindt steun voor dit standpunt in de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), bijvoorbeeld in ECLI:NL:RVS:2014:2166. Voor zover verzoekster aanvoert dat de proceskosten geschaard kunnen worden onder artikel 1, onder b, van het Bpb, is, zoals de ABRvS in onder meer ECLI:NL:RVS:2016:2502 heeft overwogen, het fungeren als gemachtigde en deskundige in dezelfde zaak onverenigbaar met elkaar, omdat een deskundige in tegenstelling tot een gemachtigde geacht wordt onpartijdig te adviseren, zodat de kosten van een gemachtigde voor zover deze het optreden als deskundige betreffen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Verder is ook niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen zoals bedoeld in artikel 1 van het Bpb.
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 25 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.