In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 25 maart 2022, gaat het om een beroep dat eiseres heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op haar aanvraag voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiseres had op 2 maart 2020 een aanvraag ingediend, maar de beslissing hierop bleef uit. Eiseres heeft op 18 oktober 2021 beroep ingesteld, nadat de beslistermijn was verstreken. De rechtbank oordeelt dat het beroepschrift voldoet aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat eiseres rechtsgeldig beroep heeft ingesteld.
De rechtbank constateert dat verweerder op 10 februari 2022 alsnog een beslissing heeft genomen op de aanvraag van eiseres. Dit betekent dat het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen ook geacht wordt te zijn gericht tegen deze beslissing. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiseres geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder, en verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk.
Eiseres heeft echter aangegeven het niet eens te zijn met de beslissing van 10 februari 2022. De rechtbank besluit dat de inhoudelijke standpunten over de WIA-aanvraag nog onvoldoende zijn besproken en verwijst het beroep tegen deze beslissing naar verweerder ter behandeling als bezwaar. De rechtbank bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- moet vergoeden en veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 759,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.