ECLI:NL:RBZWB:2022:1553

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8203
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake herziening bijstandsuitkering en bezwaarprocedure

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 24 maart 2022, wordt de zaak behandeld van een eiser die sinds 2009 een bijstandsuitkering ontvangt van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiser heeft in 2020 verzocht om herziening van een eerder besluit van 7 juli 2017, waarin zijn recht op bijstandsuitkering werd herzien over de periode van 1 november 2013 tot en met 4 juni 2016. Het college heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen bezwaar was ingediend tegen het eerdere besluit en er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die herziening rechtvaardigden. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 3 februari 2022 is het beroep besproken, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van het college. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 10 juli 2017 een e-mail heeft gestuurd naar een contactpersoon van het college, waarin hij om meer tijd vroeg om te reageren op het besluit van 7 juli 2017. De rechtbank oordeelt dat deze e-mail als een bezwaarschrift kan worden aangemerkt, ondanks dat het niet volledig voldeed aan de wettelijke eisen. Het college had eiser moeten wijzen op de tekortkomingen en hem de kans moeten geven om deze te herstellen.

De rechtbank concludeert dat er sprake is van een lopende bezwaarprocedure tegen het besluit van 7 juli 2017, die door het college moet worden behandeld. De rechtbank biedt het college de mogelijkheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen zes weken. Als het college dit niet doet, moet het dit binnen twee weken aan de rechtbank meedelen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8203 PW

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. M.J.M. van Rijsewijk,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(college), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 17 maart 2020 (primair besluit) heeft het college eisers verzoek om herziening van het besluit van 7 juli 2017 afgewezen.
In een besluit van 8 juli 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Breda op 3 februari 2022.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en namens het college mr. N. Wanten.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser ontvangt sinds 2009 een bijstandsuitkering van het college. Op 9 februari 2017 is het college een onderzoek gestart naar eisers recht op een bijstandsuitkering. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft het college bij besluit van 7 juli 2017 eisers recht op een bijstandsuitkering herzien (lees: ingetrokken) over de periode van 1 november 2013 tot en met 4 juni 2016. Vervolgens heeft het college bij besluit van 15 januari 2018 de te veel betaalde algemene bijstand, bijzondere bijstand en kosten van de meedoenregeling over de periode van 1 november 2013 tot en met 4 juni 2016 teruggevorderd tot een bedrag van
€ 38.431,68.
Eiser heeft op 2 maart 2020 het college verzocht het besluit van 7 juli 2017 te herzien.
Bij het primaire besluit heeft het college meegedeeld dat er destijds geen bezwaar is ingediend tegen het besluit van 7 juli 2017 en dat niet gebleken is van nieuwe feiten of omstandigheden waardoor het herzieningsverzoek wordt afgewezen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit heeft het college eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2.
Beroepsgronden
Eiser heeft in beroep zijn bezwaargronden herhaald. Deze gronden zullen in overweging 4 ‘Beoordeling’ nader worden besproken.
3.
Wettelijk kader
Artikel 4:6 van de Awb bepaalt het volgende:
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Artikel 6:5 van de Awb bepaalt het volgende:
1. Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht;
d. de gronden van het bezwaar of beroep.
2. Bij het beroepschrift wordt zo mogelijk een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft, overgelegd.
3. Indien het bezwaar- of beroepschrift in een vreemde taal is gesteld en een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar of beroep noodzakelijk is, dient de indiener zorg te dragen voor een vertaling.
Artikel 6:6 van de Awb bepaalt het volgende:
Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of
b. het bezwaar- of beroepschrift geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15,
mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4.
Beoordeling
4.1.
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of het uitgangspunt van het college dat het besluit van 7 juli 2017 in rechte vaststaat, omdat eiser geen bezwaar zou hebben gemaakt tegen dit besluit, juist is.
4.2.
Eiser heeft in dit kader in beroep aangevoerd dat het college zijn e-mail van 10 juli 2017 had moeten aanmerken als bezwaarschrift en dat het op de weg van het college had gelegen om eiser de weg te wijzen. Het college stelt zich echter op het standpunt dat het besluit van 7 juli 2017 in rechte vaststaat, omdat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen dit besluit.
4.3.
De rechtbank overweegt dat vaststaat dat eiser op 10 juli 2017 een e-mail heeft gestuurd naar mevrouw [naam vrouw] , die in het besluit van 7 juli 2017 als contactpersoon is opgenomen. In de e-mail van 10 juli 2017, met als onderwerp ‘‘reactie brief van 7 juli’’ heeft eiser het volgende opgenomen:
‘‘Beste [naam vrouw] , hierbij mijn reactie van uw brief van 7 juli. Ik vraag u meer tijd om te reageren. 2 dagen om te reageren is te kort voor mij. Ik stel voor dat ik mijn inhoudelijke reactie op uw brief uiterlijk 14 juli (vrijdag a.s.) aan u zal door mailen. Ik hoor graag uw reactie. Met vriendelijke groet, [naam eiser] .’’
4.4.
De rechtbank overweegt dat uit het feit dat eiser drie dagen na de datum van het besluit van 7 juli 2017 vraagt om meer tijd voor een inhoudelijke reactie volgt dat hij het niet eens was met dat besluit. Eisers e-mail van 10 juli 2017 is aan te merken als een bezwaarschrift, dat niet geheel voldoet aan de eisen die daaraan op grond van artikel 6:5 van de Awb worden gesteld. Uit de reactie die het college bij e-mail van 11 juli 2017 heeft gegeven, kan worden afgeleid dat het college begreep dat eiser het niet eens was met het besluit van 7 juli 2017. Het college had eiser erop moeten wijzen dat zijn e-mail van
10 juli 2017 niet voldeed aan alle voor een bezwaarschrift geldende eisen en hem op grond van artikel 6:6 van de Awb de gelegenheid moeten bieden om het verzuim te herstellen [1] .
4.5.
Uit 4.3 tot en met 4.4 volgt dat sprake is van een lopende bezwaarprocedure tegen het besluit van 7 juli 2017, die door het college moet worden behandeld. In het bestreden besluit heeft het college ten onrechte tot uitgangspunt genomen dat eiser geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het besluit van 7 juli 2017 en dat dit besluit rechtens onaantastbaar is geworden. Dit betekent dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft, dat hersteld moet worden nadat op het eisers bezwaar tegen het besluit van 7 juli 2017 is beslist. Hiertoe zal de rechtbank een tussenuitspraak doen.
5.
Conclusie
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de bestuursrechter het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het college in de gelegenheid stellen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Daartoe dient het college alsnog te beslissen op eisers bezwaar tegen het besluit van 7 juli 2017 en dient het college te bezien wat voor gevolgen dit heeft voor het in beroep bestreden besluit.
De rechtbank zal de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen bepalen op zes weken. Als het college hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het college wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt het college in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van wat in deze tussenuitspraak is overwogen;
  • draagt het college op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 24 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 16 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY8587.