ECLI:NL:RBZWB:2022:1579

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
C/02/394330 JERK 22-172 en C/02/394733 JERK 22-254
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Phillips
  • mr. Toekoen
  • mr. Pellikaan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uithuisplaatsing en geschillenbeslechting in jeugdzorgzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 maart 2022 uitspraak gedaan in twee jeugdzorgzaken met betrekking tot de minderjarige [voornaam]. De Gecertificeerde Instelling (GI) had verzocht om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam] in een pleegzorgvoorziening en om geschillen te beslechten over de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder van [voornaam] positieve stappen heeft gezet, maar dat haar opvoedsituatie nog niet voldoende stabiel is. De rechtbank heeft daarom de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd van 10 april 2022 tot 10 juli 2022, zodat de moeder de kans krijgt om aan te tonen dat zij in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [voornaam] te dragen. De rechtbank heeft het resterende deel van het verzoek van de GI aangehouden voor een tussentijds toetsmoment.

Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de GI om te bepalen dat de pleegmoeder zelfstandig met [voornaam] naar het consultatiebureau en de kinderarts mag gaan, afgewezen. De moeder en de pleegmoeder hebben ingestemd om gezamenlijk naar deze afspraken te gaan, waarbij de moeder [voornaam] zal begeleiden. De rechtbank heeft de GI verzocht om de uitvoering van deze afspraken te monitoren en indien nodig in te grijpen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers : C/02/394330 / JE RK 22-172 (verlenging machtiging tot uithuisplaatsing)
: C/02/394733 / JE RK 22-254 (geschillenbeslechting)
Datum uitspraak: 24 maart 2022
(Nadere) beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en geschillenbeslechting
in de zaken van

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

gevestigd te Roosendaal,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
betreffende

[naam 1], geboren op 23 mei 2019 te [geboorteplaats],

hierna te noemen: [voornaam].
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[naam 2],

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. P.F.M. Gulickx te Breda,

[naam 3],

hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

DE PLEEGMOEDER,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het (verdere) procesverloop

Het verloop van de procedures blijkt uit:
  • de beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 8 maart 2022 (in de zaak: C/02/394330 / JE RK 22-172);
  • het verzoek met bijlagen van de GI van 15 februari 2022, ingekomen bij de griffie op 16 februari 2022 (in de zaak: C/02/394733 / JE RK 22-254).
Op 8 maart 2022 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaken gelijktijdig, met gesloten deuren, mondeling behandeld.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen en gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Gulickx;
  • de pleegmoeder;
  • een vertegenwoordigster van de GI.
Aangezien de vader niet betrokken is in het leven van [voornaam], is hij niet opgeroepen voor de mondelinge behandeling.

De feiten

De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [voornaam] uit.
Bij beschikking van de kinderrechter van 10 september 2020 is [voornaam] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 10 september 2020 tot 10 september 2021. Daarnaast is bij die beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 10 september 2020 tot 10 januari 2021. Het resterende deel van het verzoek tot uithuisplaatsing van [voornaam] is aangehouden.
Bij beschikking van de kinderrechter van 5 januari 2021 is het resterende deel van het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam], na intrekking daarvan door de GI, afgewezen.
Bij beschikking van de kinderrechter van 26 januari 2021 is met spoed, te weten zonder daaraan voorafgaand horen van partijen, een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 26 januari 2021 tot 16 februari 2021. Deze maatregel is nadien steeds verlengd.
Bij beschikking van de kinderrechter van 6 september 2021 is de ondertoezichtstelling van [voornaam] verlengd tot 10 september 2022. Daarnaast is de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 10 maart 2022.
Bij beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 8 maart 2022 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam] in een voorziening voor pleegzorg laatstelijk ambtshalve verlengd tot 10 april 2022.
Op grond van laatstgenoemde beschikking verblijft [voornaam] bij de pleegmoeder.

De verzoeken

C/02/394330 / JE RK 22-172:
Aan de orde is nog het verzoek van de GI, uitvoerbaar bij voorraad, om de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten met ingang van 10 april 2022 tot 10 september 2022.
C/02/394733 / JE RK 22-254:
De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, om op grond van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek (BW), te bepalen (naar de rechtbank begrijpt):
  • dat de pleegouder met [voornaam] naar het consultatiebureau en de kinderarts mag gaan;
  • dat de kinderarts zijn/haar bevindingen met de pleegouder mag delen;
  • dat de pleegouder vervolgens de informatie mag terugkoppelen aan de GI, zodat de GI die informatie met de moeder kan bespreken.

De standpunten

De GI handhaaft het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam]. Zij legt daaraan ten grondslag dat uithuisplaatsing nog steeds in het belang van de verzorging en opvoeding van [voornaam] noodzakelijk is, omdat de (opvoed)situatie van de moeder niet stabiel genoeg is en zij onvoldoende tegemoetkomt aan de zorg- en opvoedbehoeften van [voornaam]. Zo beschikt de moeder nog steeds niet over een vaste woon- of verblijfplaats. De GI heeft er geen vertrouwen in dat de moeder nu wel zicht heeft op een woning en een auto, omdat zij dat al vaker heeft aangegeven. Daarnaast hebben er in het afgelopen jaar meerdere incidenten plaatsgevonden, waarbij de politie is gealarmeerd, en er zijn zorgen over haar middelengebruik.
De moeder en [voornaam] hebben momenteel eenmaal per week gedurende anderhalf uur contact met elkaar, onder begeleiding van zorgaanbieder De GezinsManager. De contacten vinden plaats in voorspelbare omstandigheden. Hoewel de moeder in die setting voldoende sensitief en reactief lijkt te reageren op de behoeften van [voornaam] en de contacten positief verlopen, is gebleken dat zij het tijdens vrijere contactmomenten moeilijk vindt om op een juiste wijze invulling aan de contacten te geven. Zij lijkt onvoldoende (in)zicht te hebben in wat [voornaam] nodig heeft en onvoldoende leerbaar te zijn om de gegeven tips en adviezen op te volgen en adequaat te reageren op de behoeften van [voornaam]. Het is de hulpverlening niet gelukt om de contactmomenten voor en na te bespreken met de moeder. Aangezien de moeder zich niet houdt aan de gestelde (veiligheids)afspraken, is het de afgelopen periode ook niet gelukt om te werken aan uitbreiding van de contacten tussen de moeder en [voornaam] en het thuisplaatsen van [voornaam] bij de moeder. De GI stelt dat de vader sinds april 2021 niet betrokken is in het leven van [voornaam] en hij geen gezag meer over hem wil hebben. Hoewel de GI de vader heeft verwezen naar het Juridisch Loket om zich te laten informeren over het wijzigen van het gezag, neemt hij daartoe geen stappen.
De GI brengt naar voren dat de pleegouders van [voornaam] hun relatie hebben verbroken. [voornaam] verblijft bij de pleegmoeder, bij wie hij zich positief ontwikkelt. Gebleken is dat hij behoefte heeft aan duidelijkheid over zijn perspectief. Aangezien de GI niet de verwachting heeft dat de (opvoed)situatie van de moeder binnen een voor [voornaam] aanvaardbare termijn voldoende zal verbeteren, is de GI van mening dat het perspectief van [voornaam], de plaats waar hij zal opgroeien, bij de pleegmoeder is gelegen en niet bij de moeder. Naar de rechtbank begrijpt, verzoekt de GI aan de rechtbank om zich hierover uit te laten.
De GI handhaaft tevens haar verzoek op grond van artikel 1:262b BW. Aangezien de moeder niet in staat is om de pleegmoeder adequate terugkoppeling te geven over de bezoeken/consulten bij het consultatiebureau en de kinderarts, vindt de GI dat de pleegmoeder voortaan zelf naar die bezoeken/consulten moet kunnen gaan. De GI heeft er geen vertrouwen in dat de moeder in staat is om daar samen met de pleegmoeder, op een constructieve wijze, naar toe te gaan. Ook zou [voornaam] daardoor in een moeilijke situatie gebracht.
Namens en door de moeder is aangevoerd dat zij kan instemmen met verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam] voor de duur van maximaal vier maanden, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek. Zij stelt ter onderbouwing daarvan dat zij er alles aan doet om thuisplaatsing van [voornaam] mogelijk te maken. Zij is druk bezig om haar leven op orde te krijgen. De moeder stelt dat zij in het verleden in staat was om voor [voornaam] te zorgen. Na het verbreken van de relatie met haar toenmalige partner, kwam de moeder echter op straat te staan. Vanuit die situatie is het moeilijk om woonruimte en inkomen te verkrijgen. De moeder stelt dat zij op 8 maart 2022, zijnde de dag van de mondelinge behandeling, een gesprek heeft over het verkrijgen van woonruimte. Het gaat om een chalet op een vakantiepark, op basis van een huurcontract voor de duur van een jaar. Volgens de moeder is het mogelijk om zich op dat adres in te schrijven bij de gemeente. Zij heeft momenteel een partner, maar zal doordeweeks alleen in het chalet wonen. Ook heeft zij inmiddels de beschikking over een eigen auto. Hoewel de moeder in het verleden afhankelijk was van anderen voor woonruimte en vervoer, komen het huurcontract en de auto nu op haar eigen naam te staan. In de komende periode wil de moeder laten zien dat zij een stabiel leven heeft en zij haar afspraken nakomt. Ook is zij bereid om door middel van (urine)controles aan te tonen dat zij geen middelen gebruikt. Over de contacten met [voornaam] stelt de moeder dat het moeilijk is om daar gedurende slechts anderhalf uur per week een goede invulling aan te geven. Zij wil dan ook dat deze contacten worden uitgebreid. Behalve gesprekken met een psycholoog, heeft de moeder momenteel geen persoonlijke hulpverlening.
De moeder verzoekt om het verzoek op grond van artikel 1:262b BW af te wijzen, omdat zij graag zelf met [voornaam] naar het consultatiebureau en de kinderarts wil gaan. Ook maakt de moeder zich zorgen over het ondergewicht van [voornaam] en omdat hij soms blauwe plekken heeft. De moeder wil dan ook zicht houden op zijn ontwikkeling en betrokken zijn. De moeder vindt het goed om voortaan samen met de pleegmoeder naar de gesprekken met de (consultatie)arts te gaan en dat de pleegmoeder de nodige informatie van de arts over [voornaam] mag ontvangen en delen met de arts.
De pleegmoeder stelt dat [voornaam] zich momenteel goed ontwikkelt. Zij heeft niet het idee dat [voornaam] na de contactmomenten met de moeder moet bijkomen. Ook heeft [voornaam] er geen last van (gehad) dat de pleegouders uit elkaar zijn gegaan. De pleegmoeder heeft enkel contact met de moeder via de GI. Zij houdt haar eigen gegevens liever privé. Zij kan wel op een constructieve manier met de moeder samenwerken en stemt ermee in om samen met de moeder naar het consultatiebureau en de kinderarts te gaan, waarbij de moeder aanwezig is bij en meehelpt met de testen en onderzoeken die moeten worden gedaan, de pleegmoeder zal dan op de gang wachten, en zij vervolgens gezamenlijk de gesprekken met de (consultatie)arts voeren. De pleegmoeder vindt het goed dat [voornaam] nader wordt onderzocht in verband met zijn ondergewicht. Hij eet volgens de pleegmoeder wel voldoende en moet eerder begrensd worden in de hoeveelheid die hij eet. Over de blauwe plekken van [voornaam], stelt de pleegmoeder dat die - anders dan de moeder lijkt te suggereren - niet het gevolg zijn van mishandeling, maar waarschijnlijk van het spelen.

De (nadere) beoordeling

C/02/394330 / JE RK 22-172 (verlenging machtiging tot uithuisplaatsing)
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de rechtbank dat de (opvoed)situatie van de moeder op dit moment onvoldoende is gestabiliseerd. Daarnaast is er sprake van slechts eenmaal per week gedurende anderhalf uur contact tussen de moeder en [voornaam]. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat thuisplaatsing van [voornaam] bij de moeder op dit moment niet aan de orde is, waardoor uithuisplaatsing nog steeds in het belang van de verzorging en opvoeding van [voornaam] noodzakelijk is. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling zelf ook aangegeven dit in te zien.
De rechtbank overweegt dat de moeder positieve stappen lijkt te zetten, waarbij zij van ver is gekomen. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij een afspraak heeft voor het tekenen van een huurcontract voor het huren van een chalet op een vakantiepark voor de duur van een jaar. Zij kan zich naar eigen zeggen inschrijven op dat adres bij de gemeente en heeft daarvoor ook al een afspraak gemaakt. Als zij zich kan inschrijven bij de gemeente, dan heeft zij ook zicht op regelmatige inkomsten. Daarnaast heeft de moeder aangegeven dat zij inmiddels over een eigen auto beschikt, waardoor zij niet meer afhankelijk is van anderen en zij haar afspraken voortaan kan nakomen. Aangezien er, afgaande op de stellingen van de moeder, kennelijk sprake is van meerdere positieve ontwikkelingen met betrekking tot de (opvoed)situatie van de moeder, vindt de rechtbank dat de moeder de kans moet krijgen om aan te tonen dat haar (opvoed)situatie inderdaad voldoende stabiel is en zij in staat is om de verantwoordelijkheid te dragen voor de verzorging en opvoeding van [voornaam]. De rechtbank vindt het daarom nu te vroeg om zich uit te laten over het perspectief van [voornaam].
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank de maatregel reeds ambtshalve verlengd voor de duur van één maand, te weten tot 10 april 2022. Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank het resterende deel van het verzoek beperkt toewijzen en de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam] in een voorziening voor pleegzorg aansluitend verlengen voor de duur van drie maanden, te weten met ingang van 10 april 2022 tot 10 juli 2022. Het resterende deel van het verzoek zal worden aangehouden tot hierna te noemen dag en tijdstip waarop de mondelinge behandeling wordt voortgezet, zodat er sprake is van een tussentijds toetsmoment.
De rechtbank verzoekt aan de GI om
uiterlijk één week voorafgaand aan de volgende mondelinge behandelingeen schriftelijk verslag te overleggen, onder gelijktijdige verstrekking daarvan aan (de advocaat van) de moeder en de pleegmoeder, met daarin een update over de actuele stand van zaken. De rechtbank wenst daarbij te worden geïnformeerd over:
  • de actuele (on)mogelijkheden in de (opvoed)situatie van de moeder met betrekking tot haar huisvesting, inkomen, relatie en hulpverlening;
  • het verloop van de contacten tussen de moeder en [voornaam];
  • de ontwikkeling van [voornaam] bij de pleegmoeder.
Daarnaast dient de GI voor de moeder (en haar advocaat) op korte termijn duidelijk op schrift te stellen wat er van de moeder wordt verwacht om de contacten tussen haar en [voornaam] uit te breiden in frequentie en duur, en wat er nodig is voor het thuisplaatsen van [voornaam] bij de moeder. Als de moeder aan die voorwaarde(n) heeft voldaan, dient de GI daar vervolgens op in te zetten.
De rechtbank verzoekt de GI ten slotte om naar aanleiding van de actuele stand van zaken in voornoemd verslag haar standpunt kenbaar te maken over het perspectief van [voornaam], de plaats waar hij zal opgroeien, en, daarmee samenhangend, het resterende deel van het verzoek.
De rechtbank benadrukt dat het voorgaande valt of staat met de opstelling van de moeder in de komende periode. De rechtbank ziet dat de moeder heel veel van [voornaam] houdt en alles voor hem over heeft, maar vindt dat er in de komende periode (meer) duidelijkheid moet ontstaan over het perspectief van [voornaam]. Van belang is dat de moeder meewerkt met de GI en de hulpverlening, zij de gegeven tips en adviezen opvolgt en zij haar afspraken nakomt. Ook moet zij aan de GI volledige openheid van zaken geven.
De rechtbank zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
C/02/394733 / JE RK 22-254 (geschillenbeslechting)
Artikel 1:262b BW bepaalt dat geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen, die omtrent gedragingen als bedoeld in artikel 4.2.1 van de Jeugdwet, uitgezonderd, aan de kinderrechter kunnen worden voorgelegd. De kinderrechter neemt op verzoek van een met het gezag belaste ouder, de minderjarige van twaalf jaar of ouder, de gecertificeerde instelling, degene die de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, of de zorgaanbieder of de aanbieder van de jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, waar de minderjarige is geplaatst, een zodanige beslissing als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. Hij beproeft alvorens te beslissen een vergelijk tussen de betrokkenen.
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een geschil die de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [voornaam] betreft zoals bedoeld in artikel 1:262b BW, omdat de moeder graag met [voornaam] naar de afspraken bij het consultatiebureau en de kinderarts wil gaan, terwijl de GI vindt dat de pleegmoeder zelfstandig met [voornaam] naar het consultatiebureau en de kinderarts moet (kunnen) gaan.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben zowel de moeder als de pleegmoeder ermee ingestemd dat zij voortaan gezamenlijk met [voornaam] naar de afspraken bij het consultatiebureau en de kinderarts zullen gaan, waarbij de moeder [voornaam] zal begeleiden bij de (test- en meet)onderzoeken en de moeder en de pleegmoeder gezamenlijk de gesprekken zullen voeren met de consultatie-/kinderarts. Omdat voorkomen moet worden dat [voornaam], in voor hem spannende situaties, wordt gedwongen om te kiezen tussen de moeder en de pleegmoeder waardoor hij in een klemsituatie terecht komt, hebben de moeder en de pleegmoeder afgesproken dat zij afzonderlijk van elkaar naar de afspraak zullen komen en zij enkel de gesprekken met de artsen gezamenlijk zullen voeren. Gelet op de overeenstemming tussen de moeder en de pleegmoeder, zal het verzoek van de GI op grond van artikel 1:262b BW worden afgewezen. De rechtbank verzoekt aan de GI om te monitoren of het de moeder en de pleegmoeder inderdaad lukt om voornoemde afspraken uit te voeren op een voor [voornaam] onbelaste wijze en, indien nodig, in te grijpen.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De rechtbank:
C/02/394330 / JE RK 22-172:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam] in een voorziening voor pleegzorg van 10 april 2022 tot 10 juli 2022;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam] aan tot de mondelinge behandeling van
[zittingsdatum],bij de meervoudige kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, Stationslaan 10, 4815 GW, in afwachting van het verslag van de GI zoals hiervoor overwogen;
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor die mondelinge behandeling voor de moeder, haar advocaat, de pleegmoeder en de GI;
behoudt zich iedere verdere beslissing voor;
C/02/394733 / JE RK 22-254:
wijst het verzoek van de GI op grond van artikel 1:262b BW af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2022 door mr. Phillips, voorzitter, mr. Toekoen en mr. Pellikaan, allen kinderrechters, in samenwerking met mr. Wallerbos, als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.