ECLI:NL:RBZWB:2022:1583

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 22_825
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op Wob-aanvraag

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 25 maart 2022, wordt het beroep van eiseres behandeld, die stelt dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag van 12 april 2021, zoals vereist door de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank oordeelt dat de Minister de beslistermijn heeft overschreden en dat eiseres terecht in beroep is gegaan. De rechtbank wijst erop dat eiseres de Minister op 29 november 2021 in gebreke heeft gesteld, waarna de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken.

De rechtbank besluit dat de Minister alsnog binnen vier weken na de uitspraak een besluit moet nemen op het Wob-verzoek. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt haar griffierecht van € 365,- vergoed en de proceskosten worden vastgesteld op € 379,50. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt de Minister op om binnen de gestelde termijn alsnog een besluit bekend te maken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/825

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.S. Wijling),
en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 12 april 2021 als bedoeld in artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 12 april 2021, welke op 14 april 2021 door verweerder is ontvangen. Verweerder moet binnen vier weken beslissen op de aanvraag. Dat staat in artikel 6, eerste lid, van de Wob. Verweerder heeft de termijn met toepassing van artikel 6, tweede lid, van de Wob verlengd met vier weken. Tijdens een vergadering op 2 juni 2021 is het Wob-verzoek gepreciseerd en is de beslistermijn met instemming van eiseres verlengd tot 9 juli 2021. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij. Eiseres heeft verweerder op 29 november 2021 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven. Verweerder heeft met een beroep op artikel 8:55d, derde lid, van de Awb gevraagd om een langere termijn van acht weken, omdat er door een grote hoeveelheid ingediende (omvangrijke) Wob-verzoeken achterstanden zijn ontstaan. Verweerder heeft verder toegelicht dat onderhavig verzoek in behandeling is en dat er derde-belanghebbenden bij zijn betrokken die nog benaderd moeten worden voor het geven van een zienswijze.
Verweerder geeft in zijn verweerschrift van 8 maart 2022 verder aan dat de vakafdeling op dat moment nog bezig is om de documenten te verzamelen. De rechtbank kan deze mededeling niet plaatsen, omdat uit het e-mailbericht van 26 oktober 2021 blijkt dat de vakafdeling de afgelopen maanden al druk bezig is geweest met het verzamelen van de documenten. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan te sluiten bij de gevraagde termijn van acht weken, maar zal wel een enigszins langere termijn verlenen van vier weken na verzending van deze uitspraak om een besluit te nemen op het Wob-verzoek.
De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Daarbij merkt de rechtbank het gewicht van de onderhavige zaak aan als licht, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit als licht moeten worden beschouwd. De bijstand door een gemachtigde levert 1,0 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 379,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 25 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.