In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren. De eiser had een aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend, die door Orionis op 10 maart 2020 werd afgewezen. Orionis stelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de afwijzing konden rechtvaardigen. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing en vroeg om een voorlopige voorziening, maar dit verzoek werd door de voorzieningenrechter afgewezen. In een later besluit op 23 april 2020 verklaarde Orionis het bezwaar ongegrond, wat leidde tot beroep bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak op 24 november 2021 behandeld, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van Orionis. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de eerdere afwijzingen van de bijstandsaanvragen en de argumenten van de eiser over zijn hoofdverblijf. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat zijn omstandigheden waren gewijzigd ten opzichte van de eerdere afwijzingen. De rechtbank onderschreef de overwegingen van de voorzieningenrechter en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak werd gedaan door rechter I.M. Josten en is openbaar gemaakt op 5 januari 2022. Eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.