Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, die sinds 4 november 2013 ingeschreven staat in de basisregistratie personen op een Nederlands adres, ontving een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (mrb) en een verzuimboete van de inspecteur. Deze beslissingen waren het gevolg van een controle op 24 juni 2020, waarbij de belanghebbende als bestuurder van een auto met een Belgisch kenteken werd aangetroffen op de openbare weg in Nederland. De auto stond op naam van haar broer, maar de inspecteur stelde dat de belanghebbende als houder van de auto moest worden aangemerkt, omdat zij deze feitelijk ter beschikking had.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd, omdat er geen Nederlandse motorrijtuigenbelasting was betaald voor de auto, en dat de berekeningsperiode van de naheffingsaanslag correct was. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de auto niet ter beschikking stond in de relevante periode. De verzuimboete werd ook als terecht opgelegd beschouwd, omdat de belanghebbende gebruik had gemaakt van de openbare weg zonder aan de belastingverplichtingen te voldoen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor matiging van de boete, ondanks de financiële situatie van de belanghebbende.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.