ECLI:NL:RBZWB:2022:1705

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
C/02371690 FA RK 20-2225
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Meyboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding geregistreerd partnerschap en partneralimentatie in een civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ontbinding van een geregistreerd partnerschap tussen een vrouw en een man. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.C.H.M. van Beurden, en de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.N. van Wensen, hebben beiden verzocht om ontbinding van hun geregistreerd partnerschap, dat zonder partnerschapsvoorwaarden was aangegaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat het partnerschap duurzaam ontwricht is en dat er geen overeenstemming is bereikt over een ouderschapsplan voor hun minderjarige kind. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap en de regeling van de zorg- en opvoedingstaken toegewezen.

Daarnaast heeft de rechtbank de alimentatieverplichtingen van de man ten aanzien van de vrouw en het minderjarige kind beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man in staat is om een bijdrage van € 239,- per maand aan de vrouw te betalen, en dat hij ook kinderalimentatie moet betalen, die in de loop van de procedure is vastgesteld op € 150,- per maand met ingang van 1 mei 2020 en € 200,- per maand met ingang van 1 juli 2021. De rechtbank heeft de verdeling van de gemeenschappelijke goederen en schulden tussen partijen geregeld en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissingen onmiddellijk van kracht zijn, ook al kan er hoger beroep worden ingesteld. De rechtbank heeft de partijen erop gewezen dat hoger beroep mogelijk is binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/371690 FA RK 20-2225
beschikking betreffende ontbinding geregistreerd partnerschap
in de zaak van
[vrouw],
wonende te [X] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.C.H.M. van Beurden,
en
[man],
wonende te [X] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. D.N. van Wensen.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 30 april 2020 van de vrouw ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 30 juni 2020 van de man ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen;
- het op 25 augustus 2020 van de vrouw ontvangen verweerschrift op zelfstandig verzoek met bijlagen;
- de F9-formulieren van mr. Van Wensen van 16 oktober 2020, 31 augustus 2021 en 31 januari 2022;
- de F9-formulieren van mr. Van Beurden van 1 december 2020 en 18 mei 2021;
- de brief van mr. Van Wensen van 20 januari 2022 met bijlagen;
- de brief van mr. Van Beurden van 21 januari 2022 met bijlagen.
1.2. In verband met de uitbraak van COVID-19 was het bijwonen van een fysieke zitting voor de vrouw en de man niet mogelijk. Op grond van artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid heeft de rechtbank besloten dat de vrouw aan de zitting kan deelnemen via MS-Teams. De zaak is aldus behandeld op de mondelinge behandeling van 1 februari 2022. Bij die gelegenheid zijn verder (fysiek) verschenen de advocaten van partijen. De man heeft in verband met zijn klachten niet fysiek en niet via MS-Teams aan de zitting deelgenomen. Ter zitting zijn nog overgelegd: berekeningen door mr. Van Beurden en een tweetal producties (jaaropgaven man 2020 en 2021) door mr. Van Wensen.
2. De feiten
2.1. Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- zij zijn op [datum Geregistreerd PS] in de gemeente [Geregistreerd PS plaats] een geregistreerd partnerschap aangegaan zonder het maken van partnerschapsvoorwaarden;
- uit hun partnerschap is het volgende, nu nog minderjarige kind geboren:
[minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2018;
- zij hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over een ouderschapsplan;
- zij hebben de Nederlandse nationaliteit;
- hun partnerschap is duurzaam ontwricht.

3.De verzoeken

De vrouw verzoekt nu, samengevat,
- ontbinding van het geregistreerd partnerschap;
- bepaling dat de minderjarige zijn hoofdverblijf zal hebben bij haar;
- opneming van het (concept) ouderschapsplan in deze beschikking dan wel vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, zoals door haar beschreven;
- vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarige van € 400,= per maand met ingang van 1 mei 2020;
- vaststelling van een door de man aan haar te betalen onderhoudsbijdrage van € 500,= per maand;
- bevel tot verdeling van de gemeenschappelijke goederen.
De man verzoekt nu, samengevat,
- ontbinding van het geregistreerd partnerschap;
- vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, zoals door hem beschreven;
- vaststelling van een door hem aan de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarige van € 198,= per maand;
- bepaling dat de door hem aan de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage op nihil wordt gesteld;
- primair: opneming van het convenant in deze beschikking;
subsidiair: de wijze van verdeling van de ontbonden gemeenschap vast te stellen nadat partijen in de gelegenheid zijn gesteld een formulier verdelen en verrekenen in de procedure te brengen.
De verzoeken van de vrouw en de man om te bepalen dat de man de huurder zal zijn van de gezamenlijke woning worden als ingetrokken beschouwd, nu de huurovereenkomst inmiddels is opgezegd en beide partijen elders wonen.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank acht de vrouw en de man ontvankelijk in haar en zijn verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap. De door hen aangevoerde omstandigheden zijn van dien aard dat van de vrouw en de man redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat een door beide partijen opgesteld ouderschapsplan wordt overgelegd.
4.2.
De verzoeken tot
- ontbinding van het geregistreerd partnerschap;
- bepaling van het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vrouw;
liggen als op de wet gegrond en niet weersproken voor toewijzing gereed.
Regeling zorg- en opvoedingstaken
4.3.
Ter zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat [roepnaam mj] bij de man verblijft:
- de ene week van donderdag 18:00 uur tot vrijdagochtend, waarbij de man [roepnaam mj] naar de opvang of naar school brengt,
- de andere week van donderdag 18:00 uur tot zondag 17:00 uur,
- waarbij de man [roepnaam mj] steeds haalt en brengt.
Op vrijdag na het kinderdagverblijf / de school is [roepnaam mj] dan bij de ouder bij wie hij het weekend daarna verblijft.
4.4.
Partijen zijn het niet eens over het verblijf van [roepnaam mj] tijdens vakanties en feestdagen.
De man wil bovenstaande regeling laten doorlopen in de vakanties, met uitzondering van de Kerst. De vrouw wil dat partijen de vakanties bij helfte verdelen.
4.5.
De rechtbank volgt het standpunt van de vrouw en bepaalt dat partijen het verblijf van [roepnaam mj] in de vakanties bij helfte zullen delen. Conform het verzoek van de vrouw zal de volgende regeling gelden:
Gedurende schoolvakanties van twee weken, zoals de meivakantie en de kerstvakantie, zal [roepnaam mj] één week bij de vrouw en één week bij de man zijn.
Hierbij zal [roepnaam mj] in de kerstvakantie in de even jaren op eerste kerstdag en oudjaarsavond bij de vrouw zijn en op tweede kerstdag bij de man; in oneven jaren zal [roepnaam mj] op eerste kerstdag en oudjaarsavond bij de man zijn en tweede kerstdag bij de vrouw.
Gedurende de zomervakantie zal [roepnaam mj] bij elke ouder drie weken verblijven.
Gedurende de herfstvakantie verblijft [roepnaam mj] in de even jaren bij de vrouw en in de oneven jaren bij de man.
Gedurende de carnavalsvakantie verblijft [roepnaam mj] in de even jaren bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw.
De rechtbank merkt hierbij op dat deze verdeling van de vakanties betekent dat de ouder bij wie [roepnaam mj] verblijft, verantwoorde opvang regelt als diegene geen vrij kan nemen van zijn/haar werk. Het betekent niet dat de ouder iedere dag van de vakantie dat [roepnaam mj] bij hem/haar is, vrij moet zijn van zijn/haar werk.
Verder wordt, conform het verzoek van de vrouw, bepaald dat:
- [roepnaam mj] in de gelegenheid moet worden gesteld om de verjaardagen van zijn ouders bij te wonen;
- [roepnaam mj] op Moederdag bij de vrouw is en op Vaderdag bij de man.
Indien [roepnaam mj] in het weekend van Moederdag bij de man verblijft, zal hij vanaf zaterdag 17:00 uur bij de vrouw verblijven. Indien [roepnaam mj] in het weekend van Vaderdag bij de vrouw verblijft, zal hij vanaf zaterdag 17:00 uur tot zondag 17:00 uur bij de man verblijven.
Alimentatie
4.6.
Bij het bepalen van de behoefte aan een onderhoudsbijdrage en de financiële draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Kinderalimentatie
4.7.
Ter zitting zijn partijen het erover eens geworden dat de man met ingang van 1 mei 2020 € 150,= per maand en met ingang van 1 juli 2021 € 200,= per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw zal betalen. De rechtbank zal overeenkomstig beslissen.
Partneralimentatie
4.8.
De vrouw legt aan haar verzoek ten grondslag dat zij behoefte heeft aan een bijdrage van de man en dat hij de draagkracht heeft om deze te voldoen.
4.9.
De man betwist de behoefte van de vrouw aan de verzochte bijdrage. Bovendien betwist hij de financiële draagkracht te hebben tot betaling van enige bijdrage.
Behoefte
4.10.
Voor de vaststelling van de behoefte van de vrouw is het uitgangspunt het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van de samenleving van partijen. Tussen partijen staat vast dat het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man € 2.204,= per maand en het NBI van de vrouw € 1.643,= per maand bedroeg in 2019, totaal € 3.846,= per maand.
Rekening houdend met de kosten van de minderjarige, door partijen becijferd op € 507,= per maand, bedraagt het aandeel van de vrouw in genoemd netto gezinsinkomen de helft van het resterende bedrag van € 3.340,=, zijnde € 1.670,= per maand. Omdat het voeren van twee gescheiden huishoudens duurder is dan het leven in gezinsverband, wordt bij dit aandeel een percentage van 20 opgeteld, zodat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw is berekend op € 2.004,= netto per maand. Rekening houdend met de wettelijke indexeringen bedraagt die behoefte nu € 2.156,= netto per maand. Hierover zijn partijen het eens.
4.11.
Om te bepalen of, en zo ja in welke mate, de vrouw behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man moet op deze huwelijksgerelateerde behoefte in mindering worden gebracht haar eigen netto inkomen.
4.12.
De man stelt dat de vrouw zelf in haar levensonderhoud kan voorzien. Zij heeft dit de afgelopen twee jaar ook gedaan. Voor zover zij niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, dient zij haar uren uit te breiden en fulltime te gaan werken, zoals hij ook doet.
4.13.
De rechtbank volgt de vrouw in haar standpunt dat zij haar huidige arbeidsomvang van 30 uur per week, verdeeld over vier dagen, niet verder kan uitbreiden vanwege de zorg voor [roepnaam mj] . Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de vrouw een groter deel van de zorg- en opvoedingstaken voor [roepnaam mj] heeft dan de man. Dit betekent dat hierna van het huidige inkomen van de vrouw wordt uitgegaan.
4.14.
De ter zitting namens de vrouw overgelegde berekeningen van haar draagkracht en behoeftebepaling zijn niet betwist. De rechtbank zal deze dan ook volgen.
Hierin is uitgegaan van een loon volgens jaaropgaaf van € 20.627,= per jaar.
In fiscale zin is rekening gehouden met de van toepassing zijnde heffingskortingen (algemene heffingskorting, arbeidskorting, inkomensafhankelijke combinatiekorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Aan de hand van deze uitgangspunten is het huidige NBI van de vrouw becijferd op € 1.719,= per maand.
Haar behoefte aan een aanvullende bijdrage van de man is door de vrouw vervolgens becijferd op € 841,= netto per maand, welke berekening de rechtbank zal volgen.
Draagkracht man
4.15.
Voor de vaststelling van de financiële draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van de volgende niet dan wel onvoldoende weersproken gegevens.
4.16.
Partijen zijn het eens over het inkomen van de man, zoals opgenomen in de door de vrouw ter zitting overgelegde draagkrachtberekening.
Hierin is uitgegaan van een loon volgens jaaropgaaf 2021 van € 33.170,= per jaar.
In fiscale zin is rekening gehouden met de toepasselijke heffingskortingen (algemene heffingskorting, arbeidskorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen.
4.17.
Met betrekking tot zijn lasten en uitgaven gaat de rechtbank uit van de volgende posten op maandbasis:
- het op de Participatiewet gebaseerde normbedrag voor een alleenstaande, waaruit de noodzakelijke in het algemeen geldende kosten van levensonderhoud moeten worden voldaan;
- € 100,= aan huur; de vrouw heeft de door de man opgevoerde woonlast van € 600,= per maand betwist en stelt dat de man geen woonlast heeft omdat hij bij zijn vader woont; de rechtbank gaat uit van voormelde woonlast van € 100,= per maand, gelijk aan de door de vrouw -die bij haar moeder woont- bij haarzelf opgevoerde woonlast;
- € 129,= aan ziektekosten:
- € 131,= aan premie basisverzekering en aanvullende verzekering(en);
- € 32,= aan verplicht eigen risico;
- te verminderen met € 34,= aan nominale premie, omdat die reeds is begrepen in voormeld normbedrag;
Anders dan de vrouw meent, heeft de man heeft geen aanspraak op zorgtoeslag.
De rechtbank houdt verder rekening met een bedrag van € 235,= per maand aan rente en aflossing op schulden. De man heeft aangevoerd dat hij aanzienlijke schulden heeft en dat hij na ontbinding van het geregistreerd partnerschap een traject voor schuldhulpverlening kan starten. Ter zitting is gesteld dat de man rekening heeft gehouden met een aflossing van € 300,= per maand. De vrouw heeft rekening gehouden met een aflossing van € 150,= per maand. Volgens haar zijn verdere schulden verwijtbaar en vermijdbaar. Namens de man is in reactie hierop gesteld dat de vraag naar verwijtbaarheid en vermijdbaarheid alleen aan de orde kan zijn bij kinderalimentatie, niet bij partneralimentatie.
De rechtbank overweegt dat er bij beide partijen sprake is van een schuldenlast. Nu de vrouw aan haar zijde rekening wenst te houden met een bedrag aan aflossing van € 235,= per maand, acht de rechtbank het redelijk om in de draagkrachtberekening van de man eenzelfde bedrag aan aflossing mee te nemen.
Voor het overige is niet gebleken van zodanige lasten dat daarmee in het bijzonder rekening moet worden gehouden.
De rechtbank houdt verder rekening met de hiervoor opgenomen, door partijen overeengekomen kinderbijdrage van € 200,= per maand en zorgkosten van € 136,= per maand, aldus totaal € 336,= per maand.
4.18.
Op grond van voormelde financiële omstandigheden en rekening houdend met alle fiscale gevolgen acht de rechtbank bij de man de draagkracht aanwezig om, naast voormelde kosten van de minderjarige, € 239,= per maand te voldoen ten behoeve van de vrouw. Daarbij wordt het fiscale voordeel van de betaling van de bijdrage aan de vrouw geheel aan hem toegekend.
Jusvergelijking
4.19.
Om te kunnen vaststellen of de vrouw bij vaststelling van genoemde onderhoudsbijdrage niet in een betere financiële positie wordt gebracht dan de man, dat wil zeggen niet meer vrij besteedbaar overhoudt dan de man, zullen de financiële omstandigheden van de vrouw en de man worden vergeleken.
4.20.
Voor wat betreft het inkomen van de vrouw wordt verwezen naar de hiervoor onder rechtsoverweging 4.14 vermelde uitgangspunten.
4.21.
Met betrekking tot haar lasten en uitgaven gaat de rechtbank uit van de volgende posten op maandbasis:
- het op de Participatiewet gebaseerde normbedrag voor een alleenstaande, waaruit de noodzakelijke in het algemeen geldende kosten van levensonderhoud moeten worden voldaan;
- € 100,= aan huur;
- € 18,= aan ziektekosten:
- € 131,= aan premie basisverzekering en aanvullende verzekering(en);
- € 32,= aan verplicht eigen risico;
- te verminderen met € 34,= aan nominale premie, omdat die reeds is begrepen in voormeld normbedrag;
- te verminderen met € 111,= aan zorgtoeslag;
- € 235,= aan rente en aflossing op schulden.
4.22.
Vergelijking van de financiële omstandigheden, daarbij rekening houdend met alle fiscale gevolgen, brengt de rechtbank tot het oordeel dat bij vaststelling van voornoemde bijdrage van € 239,= per maand geen sprake is van de situatie dat de vrouw meer vrij besteedbaar overhoudt dan de man.
4.23.
Een gewaarmerkt exemplaar van de door de rechtbank gemaakte berekening(en) is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Verdeling
4.24.
Partijen zijn een geregistreerd partnerschap aangegaan in beperkte gemeenschap van goederen. Bij de verdeling van deze gemeenschap moet als uitgangspunt worden genomen dat partijen in gelijke mate delen in de goederen van de gemeenschap, terwijl ieder de schulden van de gemeenschap voor de helft moet dragen.
4.25.
De gemeenschap van goederen is op grond van artikel 1:99 lid 1 aanhef en sub b BW ontbonden op de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend bij de rechtbank, te weten 30 april 2020. Die datum is ook bepalend voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap.
De peildatum voor de waardering van de bestanddelen van de gemeenschap is in beginsel de datum waarop de feitelijke verdeling plaatsvindt, tenzij partijen anders overeenkomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aangehouden. Van deze peildata zal ook in het onderstaande worden uitgegaan, tenzij daarvan ambtshalve of op verzoek van partijen uitdrukkelijk wordt afgeweken.
4.26.
Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat zij akkoord is met de door de man in zijn brief van 20 januari 2022 beschreven verdeling. Deze overeenstemming luidt als volgt.
- De gezamenlijke inboedel is in goed onderling overleg tussen partijen verdeeld.
- Partijen hebben een gezamenlijke bankrekening: [rekeningnummer] . Deze rekening kende op de peildatum een roodstand. De man zal ervoor zorgen dat de roodstand wordt aangezuiverd, waarna de bankrekening zal worden opgeheven.
- Op de peildatum waren partijen beiden in het bezit van een Audi A3. De waarde van de auto's is vergelijkbaar. De auto met kenteken [kenteken] zal aan de man worden toegescheiden en de auto met kenteken [kenteken2] zal aan de vrouw worden toegescheiden; een en ander zonder verdere vergoeding over en weer.
- Ten tijde van het geregistreerd partnerschap zijn aanzienlijke schulden opgebouwd. Partijen hebben afspraken gemaakt over de draagplicht van deze schulden.
- Doorlopend krediet Qander met kenmerk [kenmerk DKQ] . Partijen zijn beiden draagplichtig; ieder voor de helft. Het krediet moet worden afgelost met € 180,= per maand, op grond waarvan beide partijen iedere maand € 90,= zullen aflossen;
- Kinderdagverblijf [roepnaam mj] . De achterstand in de kosten van het kinderdagverblijf die voor 1 juli 2021 zijn ontstaan, zullen door de man worden voldaan, zonder verdere vergoeding door de vrouw.
- Aanslag Kinderopvangtoeslag 2019 is door de vrouw voldaan, zonder verdere vergoeding door de man.
- Naheffing Kinderopvangtoeslag 2020 zal door de vrouw worden voldaan, zonder verdere vergoeding door de man.
- Voor de overige schulden zijn partijen overeengekomen dat de persoon op wiens naam de schuld staat, draagplichtig voor de schuld zal zijn.
4.27.
De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Proceskosten
4.28.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
spreekt uit de ontbinding van het geregistreerd partnerschap tussen partijen, op [datum Geregistreerd PS] in de gemeente [Geregistreerd PS plaats] geregistreerd;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2018, zijn hoofdverblijf heeft bij de vrouw;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en genoemde minderjarige in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar
- de ene week van donderdag 18:00 uur tot vrijdagochtend, waarbij de man [roepnaam mj] naar de opvang of naar school brengt,
- de andere week van donderdag 18:00 uur tot zondag 17:00 uur,
waarbij de man [roepnaam mj] steeds haalt en brengt, en gedurende een deel van de vakanties en feestdagen zoals opgenomen in rechtsoverweging 4.5, nader in onderling overleg door partijen te regelen;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man ten behoeve van de verzorging en opvoeding van genoemde minderjarige
- met ingang van 1 mei 2020 een bedrag van € 150,= (honderdvijftig euro) per maand,
- met ingang van 1 juli 2021 een bedrag van € 200,= (tweehonderd euro) per maand
aan de vrouw, voor de toekomst bij vooruitbetaling, moet voldoen;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man vanaf de dag dat deze beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw voor levensonderhoud bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 239,= (tweehonderdnegenendertig euro) per maand;
gelast, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen op de wijze zoals vermeld in de rechtsoverweging 4.26;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Meyboom en, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op .
Cvdv
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.