ECLI:NL:RBZWB:2022:1766

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2338
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak betreffende Ziektewetuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoekster, vertegenwoordigd door mr. E. Turk, had in eerste instantie geen recht meer op een uitkering op grond van de Ziektewet, zoals bepaald in het primaire besluit van 17 februari 2021. Na een bezwaarprocedure werd het bezwaar ongegrond verklaard, maar in een later besluit op 9 februari 2022 trok de verweerder het bestreden besluit in en erkende de voortzetting van de ZW-uitkering van verzoekster. Hierdoor trok verzoekster haar beroep in, maar verzocht zij wel om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft de verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. De verweerder ging akkoord met een vergoeding van één punt conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank oordeelde dat de verzoekster recht had op vergoeding van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 759,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast wees de rechtbank erop dat de verweerder verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden.

De rechtbank heeft de verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 759,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Verzoekster heeft de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2338

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2022 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [plaatsnaam] , verzoekster

(gemachtigde: mr. E. Turk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 17 februari 2021 (primair besluit) heeft verweerder bepaald dat verzoekster per 23 februari 2021 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
In het besluit van 21 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 9 februari 2022 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en in plaats daarvan besloten dat verzoekster recht heeft op voortzetting van haar ZW-uitkering. Het bezwaar van verzoekster tegen de beslissing van 17 februari 2021 wordt alsnog gegrond geacht.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat zij akkoord gaat met een vergoeding van één punt conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Bpb. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
Verzoekster heeft tijdens de bezwaarfase niet verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten.. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1).
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van C.A.F. Kalb, griffier, op 4 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.