In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een echtscheiding tussen een man en een vrouw, beiden met de Syrische nationaliteit. De partijen zijn op 2 maart 2021 in de gemeente Altena met elkaar gehuwd en hebben geen kinderen. De man verzoekt om echtscheiding en om te bepalen dat hij de huurder van de echtelijke woning zal zijn. De vrouw verzoekt eveneens om echtscheiding en vordert een bedrag van € 5.000,= ter zake van de bruidsgave, alsmede de afgifte van bepaalde sieraden en een usb-stick. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft over het verzoek tot echtscheiding, aangezien partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden ten tijde van de indiening van het verzoek. De rechtbank heeft Nederlands recht toegepast op het verzoek tot echtscheiding en het verzoek met betrekking tot het huurrecht van de echtelijke woning, en deze verzoeken zijn toegewezen.
Wat betreft de verzoeken van de vrouw met betrekking tot de bruidsgave en de sieraden, heeft de rechtbank geoordeeld dat de vrouw niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de man de sieraden onder zich heeft. Het verzoek van de vrouw om de man te verplichten de sieraden en usb-stick af te geven is afgewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de afspraken over de bruidsgave in het kader van het religieuze huwelijk geen betrekking hebben op het burgerlijk huwelijk en dat de vrouw de nakoming van de uitgestelde bruidsgave in deze procedure niet kan vorderen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven door mr. Benjaddi en is openbaar uitgesproken.