In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een appartement. De heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk had de waarde van het appartement vastgesteld op € 265.000 voor het kalenderjaar 2019. De belanghebbende, die het appartement huurt, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling en beroep ingesteld nadat het bezwaar was afgewezen. Tijdens de zitting op 8 december 2021 is de belanghebbende niet verschenen, net als de heffingsambtenaar, die na telefonische mededeling van de griffier dat er geen vragen waren, ook niet aanwezig was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde op de juiste wijze heeft bepaald, door het appartement te vergelijken met andere vergelijkingsobjecten. De rechtbank heeft de argumenten van de belanghebbende, waaronder geluidsoverlast en de grootte van het appartement, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.