ECLI:NL:RBZWB:2022:1827

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
393379 FA RK 22-8
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Combee
  • A. Bogaert
  • J. van der Pols
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag van de vader over minderjarigen na huiselijk geweld en onveiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over zijn minderjarige kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de vader te beëindigen, omdat hij niet in staat is om (mede) het ouderlijk gezag uit te oefenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in het verleden sprake is geweest van huiselijk geweld en bedreigingen van de vader richting de moeder en de minderjarigen. De minderjarigen hebben het contact met de vader als zeer belastend en onveilig ervaren, en sinds 2018 is er geen contact meer geweest tussen de vader en de minderjarigen.

De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in overweging genomen, waaronder de eerdere ondertoezichtstelling van de minderjarigen en de weigering van de vader om mee te werken aan hulpverlening. De rechtbank concludeert dat de vader niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen te dragen. De moeder, die feitelijk het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent, wordt in staat geacht om dit gezag voortaan alleen uit te oefenen. De rechtbank heeft het verzoek van de Raad toegewezen en het ouderlijk gezag van de vader beëindigd, met als gevolg dat de moeder voortaan alleen met het ouderlijk gezag over de minderjarigen belast zal zijn. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/393379 / FA RK 22-8
Datum uitspraak: 23 maart 2022

Beschikking van de rechtbank over gezagsbeëindiging

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,

locatie Breda, hierna te noemen: de Raad,
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] ,

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] ,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de minderjarigen.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. G. Demir te Gilze,

[moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
locatie [locatie] .

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoek met bijlagen van de Raad van 3 januari 2022, ingekomen bij de griffie op 3 januari 2022;
  • het op 2 februari 2022 ingekomen antwoordformulier van [minderjarige] .
Op 23 februari 2022 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Op uitdrukkelijk verzoek van de moeder heeft de rechtbank de ouders apart van elkaar opgeroepen om te worden gehoord.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen en gehoord:
  • mr. Demir, namens de vader;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad;
  • een vertegenwoordigster namens de GI.
De vader is opgeroepen, maar niet verschenen.
Op een eerder tijdstip diezelfde dag heeft de rechtbank gehoord de moeder (via een tweezijdige beeld- en geluidsverbinding via MS Teams) en dezelfde vertegenwoordigsters van de Raad en de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] en [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[minderjarige] en [minderjarige] wonen bij de moeder.
Bij beschikking van de kinderrechter van 25 februari 2019 zijn [minderjarige] en [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 25 februari 2019 tot 25 februari 2020.
Bij beschikking van de kinderrechter van 10 februari 2022 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en [minderjarige] laatstelijk verlengd met ingang van 25 februari 2022 tot 25 augustus 2022.

Het verzoek

De Raad verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, om het gezag van de vader over [minderjarige] en [minderjarige] te beëindigen.

De standpunten

De Raad handhaaft het verzoek en legt daaraan, samengevat, ten grondslag dat er in het verleden sprake is geweest van huiselijk geweld en bedreigingen vanuit de vader richting de moeder en de minderjarigen. Daarnaast hebben de minderjarigen het contact met de vader als zeer belastend en onveilig ervaren. Sinds 2018 is er geen sprake geweest van contact tussen enerzijds de vader en anderzijds de moeder en/of de minderjarigen. Ondanks dat er hulpverlening is ingezet, is het vanwege de houding en het gedrag van de vader in de afgelopen jaren in het kader van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen niet gelukt om te werken aan contact(herstel) tussen de vader en de minderjarigen en aan het verbeteren van de communicatie en samenwerking tussen de ouders onderling. Doordat de vader al langere tijd geen contact met de minderjarigen heeft, heeft bij bovendien geen zicht op hen en is hij dus niet in staat om te bepalen met welke (gezags)beslissingen de minderjarigen het meest gebaat zijn. De vader weigert ook om contact te hebben met de GI.
De minderjarigen hebben hulpverlening gehad en ontwikkelen zich bij de moeder positief. Ook is er sprake van een goede samenwerking tussen de moeder en de GI. De huidige (opvoed)situatie met betrokkenheid van de GI en waarin er geen sprake is van direct onderling contact tussen de ouders komt dan ook tegemoet aan de belangen van de minderjarigen. Als de ondertoezichtstelling en daarmee de betrokkenheid van de GI in het gedwongen kader eindigt, dan bestaat volgens de Raad echter het risico dat de verhoudingen tussen de ouders opnieuw op scherp komen te staan en de angsten van de moeder en de minderjarigen voor de vader herleven, met als gevolg dat de ontwikkeling van de minderjarigen opnieuw stagneert en de draagkracht van de moeder uit balans raakt.
Daarnaast bestaat er volgens de Raad een groot risico dat de vader (gezags)beslissingen zal belemmeren. De Raad stelt in dat verband dat de vader in het afgelopen jaar heeft geweigerd om de benodigde toestemming te geven voor het aanvragen van een identiteitskaart voor [minderjarige] , waardoor de GI genoodzaakt was om een verzoek tot het verkrijgen van vervangende toestemming voor het aanvragen van een identiteitskaart voor [minderjarige] bij de kinderrechter te starten. Gelet op het voorgaande is de Raad van mening dat beëindiging van het gezag van de vader over de minderjarigen noodzakelijk is. Minder ingrijpende maatregelen zijn niet toereikend, omdat de vader alle medewerking met de GI en de hulpverlening weigert. Als het gezag van de vader wordt beëindigd, dan zal de moeder van rechtswege met het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarigen worden belast. De Raad acht de moeder daartoe in staat. De moeder is volgens de Raad bereid om de noodzakelijke hulpverlening op vrijwillige basis te accepteren. Ook zal zij het contact(herstel) tussen de vader en de minderjarigen naar verwachting niet in de weg staan als daarvoor bij de minderjarigen ruimte ontstaat.
De GI is van mening dat de vader niet in staat is om mede het ouderlijk gezag over de minderjarigen uit te oefenen. Als de ondertoezichtstelling van de minderjarigen eindigt, dan verwacht de GI dat de minderjarigen als gevolg van het gedrag en de houding van de vader opnieuw worden belast. Daarnaast acht de GI de ouders niet in staat om met elkaar te communiceren en verwacht zij dat de moeder niet in staat zal zijn om tegen de vader in te gaan. De GI stelt dat zij eenmaal per zeven weken de vader per e-mail informeert over de minderjarigen, op het bij haar bekende e-mailadres. De GI twijfelt niet of de berichten aankomen, omdat de vader in de zomer van 2021 via dat e-mailadres heeft gereageerd op het verzoek van de GI om een foto van zijn hond te sturen. Ook heeft de Raad in het kader van zijn onderzoek via hetzelfde e-mailadres contact gehad met de vader. Als het gezag van de vader wordt beëindigd, dan zal er worden ingezet op het afronden van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen. Als er in de toekomst bij de minderjarigen ruimte ontstaat voor contact(herstel) met de vader, dan weet de moeder dat zij contact kan opnemen met de speltherapeut om haar daarbij te helpen.
Namens de vader is aangevoerd dat hij niet is verschenen bij de mondelinge behandeling, omdat hij daartoe emotioneel niet in staat is. Aangezien de vader al langere tijd geen contact heeft met de minderjarigen, hij niet betrokken is in hun leven, het contact tussen hem en de moeder en de GI slecht verloopt en hij geen mogelijkheden ziet om de communicatie tussen hem en de moeder binnen afzienbare termijn te verbeteren, refereert de vader zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het verzoek. De vader herkent zich echter niet in het door de Raad geschetste beeld. Hij vindt dat hij al jarenlang onterecht als boeman wordt neergezet en stelt dat hij al jarenlang geen drugs meer gebruikt. Hij heeft gezondheidsproblemen en weet niet hoelang hij nog te leven heeft, maar hij betwist dat hij zijn gezondheidssituatie misbruikt. De vader stelt verder dat hij heeft meegewerkt met het regelen van de speltherapie, maar dat het mislukken van de contacten tussen hem en de minderjarigen voor hem de spreekwoordelijke druppel was.
Ook stelt de vader dat hij in mei 2021 voor het laatst door de moeder is geïnformeerd. Hij maakt zich zorgen over hoe de informatievoorziening zal verlopen als zijn gezag over de minderjarigen wordt beëindigd. Hij hoopt dan ook dat de GI hierover in de komende periode goede afspraken zal maken. De vader wil ten slotte graag dat de minderjarigen weten dat hij er voor hen is als zij openstaan voor contact(herstel) met hem.
De moeder sluit zich aan bij het standpunt van de Raad en de GI. Als de ondertoezichtstelling van de minderjarigen eindigt en daarmee de betrokkenheid van de GI, dan weet de moeder niet hoe zij het gezag over de minderjarigen gezamenlijk met de vader moet uitoefenen. De moeder en de minderjarigen zijn angstig voor de vader, zij wonen op een geheim adres, de ouders zijn niet in staat om met elkaar te communiceren en de vader is al langere tijd niet meer betrokken bij de minderjarigen. Daarnaast heeft de vader in de afgelopen periode zijn toestemming geweigerd voor het aanvragen van een identiteitskaart voor [minderjarige] en is de hulpverlening voor de minderjarigen niet (voortvarend) van de grond kunnen komen. De moeder zegt toe dat zij de vader blijvend eenmaal per zeven weken zal infomeren over de minderjarigen via de GI. Als de ondertoezichtstelling en de betrokkenheid van de GI wegvalt, dan zou de moeder hem via de post kunnen informeren.
De minderjarige [minderjarige] heeft door middel van het terugsturen van het antwoordformulier zijn mening aan de rechtbank kenbaar gemaakt. Hij wil niet naar de rechtbank komen. Hij heeft zijn mening al kenbaar gemaakt bij de Raad en tijdens therapie en benoemt dat zijn mening onveranderd is. Uit het rapport van de Raad blijkt dat [minderjarige] tijdens het gesprek met de raadsonderzoeker heeft aangegeven dat hij geen contact met zijn vader wil hebben en hij het goed vindt dat zijn moeder voortaan de beslissingen over hem neemt.

De beoordeling

Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
Uit het rapport van de Raad blijkt dat de minderjarigen al veel hebben meegemaakt. In het verleden is er sprake geweest van ruzies tussen de ouders en van agressie en (doods)bedreigingen vanuit de vader richting de moeder en de minderjarigen. Hoewel namens de vader is aangevoerd dat hij zich niet herkent in het door de Raad geschetste beeld, staat vast dat de minderjarigen getraumatiseerd zijn als gevolg van de gebeurtenissen die zij hebben meegemaakt, zij de contacten met de vader als spanningsvol, belastend en onveilig hebben ervaren en dat zij voornamelijk negatieve herinneringen aan hem hebben. Daarnaast zijn beide minderjarigen, en met name [minderjarige] , angstig voor de vader.
Sinds 2018 heeft de vader geen contact gehad met de minderjarigen en/of de moeder. De moeder oefent sindsdien dan ook feitelijk het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarigen uit. Uit het onderzoek van de Raad blijkt verder dat wordt betwijfeld of de vader, vanwege diens persoonlijke problematiek en/of cognitieve beperkingen, voldoende kan aansluiten bij de minderjarigen. Aangezien er al enkele jaren geen sprake is geweest van contact tussen de minderjarigen en de vader, heeft hij ook geen inzicht in het leven, de wensen en behoeften van de minderjarigen. Ook om die reden is hij naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende in staat om te bepalen met welke (gezags)beslissingen de belangen van de minderjarigen het meest zijn gebaat.
De rechtbank overweegt dat de hulpverlening die in de afgelopen jaren is ingezet, ontoereikend is gebleken voor het wegnemen van de zorgen en het bereiken van de doelen, zoals het verbeteren van de onderlinge communicatie en samenwerking tussen de ouders en het op een verantwoorde wijze komen tot contact(herstel) tussen de minderjarigen en de vader. De vader houdt het contact en de samenwerking met de GI en de hulpverlening af. Daarnaast weigert hij om agressieregulatietherapie te volgen en om mee te werken aan een psychodiagnostisch onderzoek, terwijl dat door de GI noodzakelijk wordt geacht om bovengenoemde doelen te kunnen behalen.
Ook is de vader niet bereid om zich te conformeren aan de gestelde (veiligheids)eisen voor contact(herstel) met de minderjarigen, zoals begeleid contact. De vader ziet niet in dat er voor de minderjarigen enkel sprake kan zijn van veilig en onbelast contact(herstel) als hij zich conformeert aan de gestelde (veiligheids)eisen. De vader toont daarentegen weinig inzicht in de problematiek van de minderjarigen en ziet zijn eigen aandeel daarin niet. Hij legt de oorza(a)k(en) van de problematiek buiten zichzelf en wijst vooral naar de moeder en de hulpverlening. In het verleden heeft hij, na tussenkomst van zijn persoonlijke hulpverlening vanuit Prisma, met vertraging toestemming gegeven voor het aanmelden van de minderjarigen voor traumatherapie. Ook heeft de vader in 2021 zijn toestemming geweigerd voor het aanvragen van een identiteitskaart voor [minderjarige] , met als gevolg dat de GI een verzoek tot het verkrijgen van vervangende toestemming voor het aanvragen van een identiteitskaart voor [minderjarige] moeten indienen bij de kinderrechter.
Het is de rechtbank gebleken dat de minderjarigen zich in de huidige (opvoed)setting bij de moeder momenteel positief ontwikkelen, omdat zij niet met de vader worden geconfronteerd en er, als gevolg van de betrokkenheid van de GI, geen sprake is van direct contact tussen de ouders onderling. De ondertoezichtstelling van de minderjarigen is echter tijdelijk van aard en kan telkens maximaal voor de duur van een jaar worden verlengd. De met een verzoek tot verlenging gepaard gaande spanningen en stress voor de minderjarigen blijven dus jaarlijks aanwezig om de huidige invulling van het ouderschap van de ouders in het kader van de ondertoezichtstelling te kunnen handhaven. Als de ondertoezichtstelling van de minderjarigen eindigt en daarmee ook de betrokkenheid van de GI in het gedwongen kader, terwijl de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen, dan bestaat de verwachting dat de spanningen in de (opvoed)situatie van de minderjarigen verder oplopen en dat de draagkracht van de moeder vermindert, met als gevolg dat de minderjarigen stagneren in hun ontwikkeling.
Gelet op het voorgaande is de vader naar het oordeel van de rechtbank nu en binnen afzienbare termijn niet in staat om (mede) het ouderlijk gezag over de minderjarigen uit te oefenen en om de verantwoordelijkheid te dragen voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat ‘de aanvaardbare termijn’ van de minderjarigen – de termijn waarbinnen zij de huidige zorgelijke situatie kunnen verdragen – inmiddels is verstreken.
De rechtbank zal het verzoek van de Raad, dat niet is weersproken, daarom toewijzen en het ouderlijk gezag van de vader over de minderjarigen beëindigen, met als gevolg dat de moeder voortaan alleen met het ouderlijk gezag over de minderjarigen belast zal zijn. Deze beslissing zal er zo hoopt de rechtbank aan bijdragen dat de minderjarigen meer rust krijgen, aangezien zij duidelijkheid zullen ervaren over wie de beslissingen over hen zal kunnen nemen. Ook zal de draagkracht en emotionele beschikbaarheid van de moeder naar verwachting toenemen. De minderjarigen hebben behoefte aan een veilige, warme en gestructureerde (opvoed)omgeving, zonder spanningen, stress en gevoelens van onveiligheid en aan een opvoeder die responsief en sensitief kan reageren op hun behoeften. Uit het rapport van de Raad is voldoende gebleken dat de moeder hieraan tegemoet komt. Ook wordt de moeder in staat geacht om met behulp van de hulpverlening in de toekomst de nodige stappen te zetten tot contact(herstel) tussen de vader en de minderjarigen als daar bij de minderjarigen ruimte voor ontstaat. Daarnaast zal de onrust die voortkomt uit de moeizame verstandhouding tussen de ouders en tussen de vader en de hulpverlening (hopelijk) kunnen afnemen. De rechtbank gaat er ten slotte van uit dat de GI in de komende periode in het kader van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen zal borgen dat de vader ook op de langere termijn op een goede wijze wordt geïnformeerd over de minderjarigen.
De rechtbank zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van de vader, [vader] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, over de minderjarigen:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verstaat dat de moeder voortaan is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over voornoemde minderjarigen.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2022 door mr. Combee, voorzitter, mr. Bogaert en mr. Van der Pols, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T.M. Wallerbos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.