Op 7 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verblijfplaats van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam], die sinds april 2020 bij pleegouders verblijft. De Gecertificeerde Instelling (GI) had verzocht om toestemming voor wijziging van het verblijf van [voornaam] naar een accommodatie jeugdhulpaanbieder, alsook om een machtiging tot uithuisplaatsing. De rechtbank heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder, vader, pleegouders en vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [voornaam] door de ouders wordt uitgeoefend en dat er een ondertoezichtstelling van kracht is. De rechtbank heeft de verzoeken van de GI afgewezen, omdat zij van mening is dat de pleegouders een neutrale en betrokken opvoedomgeving kunnen bieden. De rechtbank benadrukt dat het belang van [voornaam] voorop staat en dat er gewerkt moet worden aan haar terugplaatsing bij de moeder. De rechtbank heeft de GI opgedragen om samen met de pleegouders en ouders een plan op te stellen voor de terugplaatsing, waarbij het tempo van [voornaam] leidend moet zijn.
De rechtbank heeft ook aangegeven dat er hulp en ondersteuning moet komen voor [voornaam], de pleegouders en de ouders, en dat de GI moet onderzoeken of Iris Pedagogiek deze rol kan vervullen. De rechtbank heeft de verzoeken van de GI afgewezen en benadrukt dat er geen interrupties meer mogen plaatsvinden die onrust veroorzaken bij de betrokkenen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2022.