ECLI:NL:RBZWB:2022:1868

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
C/02/394497 JE RK 22-207
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 maart 2022 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de verzoeken van de gecertificeerde instelling (GI) om deze maatregelen te verlengen voor een jaar afgewezen, maar heeft besloten om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van zes maanden. Dit besluit is genomen omdat het huidige plan van aanpak geen recente informatie bevatte en de GI niet voldoende had gerapporteerd over de voortgang van de situatie van de kinderen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders van de minderjarigen, ondanks hun inspanningen, nog niet in staat zijn om een stabiele opvoedsituatie te bieden. De kinderen verblijven momenteel bij pleegouders, wat volgens de kinderrechter de beste optie is voor hun ontwikkeling. De ouders hebben positieve stappen gezet, maar de kinderrechter benadrukt dat er nog veel werk aan de winkel is voordat de kinderen mogelijk terug kunnen naar hun ouders.

De kinderrechter heeft de GI opgedragen om een nieuw verzoek in te dienen als zij verlenging van de maatregelen in het belang van de kinderen achten, met een duidelijk plan van aanpak. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de maatregelen onmiddellijk kunnen worden uitgevoerd, ongeacht een eventueel hoger beroep. De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat de GI beter moet rapporteren over de voortgang en de communicatie met de ouders moet verbeteren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/394497 / JE RK 22-207
Datum uitspraak: 25 maart 2022
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

[naam] ,

locatie Middelburg, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
betreffende

[naam] , geboren op [geboortedag] 2015 te Goes,

hierna te noemen: [minderjarige 1] ,

[naam] , geboren op [geboortedag] 2011 te Goes,

hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.P. Kapteijn, te Middelburg,

[naam] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te Vlissingen,
advocaat: mr. E.A.G. van Acker, te Sint Jansteen.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 8 februari 2022, ingekomen bij de griffie op 8 februari 2022;
- de brief met bijlagen van de GI van 15 maart 2022, ingekomen bij de griffie op 15 maart 2022.
Op 25 maart 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. E.A.G. van Acker;
- de moeder, bijgestaan door mr. M.P. Kapteijn;
- twee vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgevoerd door de ouders.
Bij beschikking van 13 januari 2021 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld van Stichting Intervence, met ingang van 13 januari 2021 tot 27 januari 2021. Het resterende deel is toen aangehouden. Bij beschikking van 18 januari 2021 is het verzoek van de GI om de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing onverwijld af te geven zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden afgewezen.
Bij beschikking van 20 januari 2021 is de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd, met ingang van 27 januari 2021 tot 13 april 2021. Bij voornoemde beschikking is het verzoek tot uithuisplaatsing afgewezen.
Bij beschikking van 26 januari 2021 is ten behoeven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend, met ingang van 26 januari 2021 tot 9 februari 2021. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
Bij beschikking van 3 februari 2021 is ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend, met ingang van 9 februari 2021 tot 13 april 2021. Bij voornoemde beschikking is het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing afgewezen.
Bij beschikking van 2 april 2021 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld, met ingang van 13 april 2021 en tot 13 april 2022. Bij voornoemde beschikking is tevens een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend, met ingang van 13 april 2021 en tot 13 januari 2022, onder aanhouding van het resterende deel.
Bij beschikking van 29 december 2021 is de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 13 januari 2022 en tot 13 april 2022.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen op grond van laatst genoemde beschikking bij een pleeggezin, op een bij de rechtbank bekend adres.

Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen met een jaar.
Tevens wordt verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling in een voorziening voor pleegzorg.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

De standpunten

De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling het verzoek gehandhaafd. De GI erkent dat de huidige stand van zaken niet terugkomt in het plan van aanpak dat ten grondslag heeft gelegen aan het verzoek. De positieve ontwikkelingen worden gezien, maar deze zijn nog pril. In het verleden is het hoog opgelopen tussen ouders en daarom gaat de GI hier voorzichtig mee om. Overigens had dit beter terug moeten komen in de verslaglegging. Het is voor de GI in ieder geval duidelijk dat de kinderen tot hun achttiende zullen oproeien binnen een pleeggezin. In een gesprek met de ouders is geprobeerd dit aan hen duidelijk te maken. Overigens is ook benadrukt bij de ouders dat niet kan worden voorzien hoe de situatie zich in de toekomst verder ontwikkelt. Het komt immers wel eens voor dat in de toekomst wordt overwogen om de kinderen terug thuis te plaatsen. Voor nu staat in ieder geval vast dat het perspectief voor de kinderen is bepaald binnen pleegzorg en dat met de ouders toegewerkt wordt naar de situatie ‘ouders op afstand’. De GI heeft bij de betrokken hulpverlening nagevraagd of het perspectiefbesluit ook helder is voor de kinderen. Zij hebben aangegeven het goed te vinden te blijven bij het pleeggezin. De GI gaat zich de komende tijd erover buigen of zij een verzoek tot onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel bij de Raad willen indienen of dat dit niet nodig wordt bevonden. Gelet op de ontbrekende informatie in het plan van aanpak kan de GI instemmen met het verlengen van de maatregelen voor een kortere duur.
Namens de moeder is ingestemd met de verzoeken, maar niet voor de verzochte duur. De moeder heeft de afgelopen periode veel positieve stappen gezet, maar deze zijn niet door de GI in het verzoekschrift benoemd. Zo is zij gestart met EMDR-therapie, is de strijd tussen de ouders verminderd en lukt het de moeder om met vader op ouderniveau te communiceren. Aan de moeder is ook het adres van de pleegouders bekend gemaakt en er is over en weer contact met de pleegmoeder. Daarnaast is de omgang met de kinderen uitgebreid en is er een plan om de omgang op korte termijn opnieuw uit te breiden. De moeder komt uit een hele kwetsbare situatie en het is voor de moeder niet logisch dat op haar meest kwetsbare punt – toen zij net naar Veilige Opvang is verhuisd – de GI al de inschatting heeft gemaakt dat de balans tussen opvoedcapaciteiten van de ouders en de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen niet binnen aanvaardbare termijn is te herstellen. Deze positieve ontwikkelingen zijn niet terug te lezen in het verzoekschrift, net zo min als in de ARIJ, terwijl deze mogelijk tot andere inzichten kunnen leiden, met name over het toekomstperspectief. Daarnaast is er op dit moment geen duidelijk plan van aanpak. Het is nu voor de ouders onduidelijk wat van hen verwacht wordt en welke mogelijkheden er zijn richting de toekomst. De moeder verzoekt daarom de verzoeken slechts toe te wijzen voor de duur van zes maanden, onder aanhouding van het restant van het verzoek. De GI krijgt zo de gelegenheid een gedegen plan van aanpak te overleggen waarin duidelijkheid wordt verschaft voor de ouders.
De moeder voegt hier zelf nog aan toe dat zij nog op de wachtlijst staat voor een pensionwoning. Het is voor de moeder nog niet duidelijk wanneer voor haar een woning beschikbaar zal zijn.
Namens de vader is ingestemd met de verzoeken, maar niet voor de verzochte duur. Er is onvoldoende rekening gehouden met recente positieve ontwikkelingen. De ouders werken vrijwillig mee, er is minder strijd tussen hen en de communicatie verloopt beter. De vader ziet wel dat er nog stappen genomen moeten worden, maar de ouders zijn goed op weg. Het is nu alleen onduidelijk in welke richting deze stappen genomen dienen te worden. Het perspectiefbesluit is binnen zes maanden al genomen, maar duidelijkheid hieromtrent heeft de GI de vader nog niet gegeven. De GI is wisselend naar vader toe wat het besluit nu precies inhoudt. De vader mist in dit kader een duidelijk plan van aanpak zodat voor hem duidelijk is wat van hem wordt verwacht. In de vorige beschikking is de opdracht aan de GI meegegeven in gesprek te gaan met ouders over het perspectiefbesluit. Met de vader is dit niet gebeurt, maar is enkel de mededeling gedaan welk besluit de GI heeft genomen. Hij heeft vervolgens onvoldoende ruimte gekregen om hier op te kunnen reageren en vragen te stellen. De vader neemt de GI dit kwalijk. Er gaat nu veel tijd overheen zonder waardoor de kansen voor de vader steeds kleiner worden om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. De kinderen raken verweven in het pleeggezin en gebruikelijk wordt dit als argument gebruikt om kinderen niet terug te plaatsen bij een ouder, ook al heeft deze ouder laten zien een goed opvoedklimaat te hebben gecreëerd. Verder staat in het verzoek ook dat het verzoek niet met de kinderen is besproken, terwijl dit recht hen wel toekomt op grond van artikel 799 lid 1 en 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 12 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). [minderjarige 2] is inmiddels bijna elf jaar en zou in andere zaaksoorten ook om haar mening worden gevraagd. Dat de GI dit nalaat vindt de vader geen recht doen aan de kinderen. Namens vader wordt naar aanleiding van al het genoemde verzocht het verzoek toe te wijzen voor de duur van zes maanden.
De vader voegt hier zelf nog aan toe dat hij het moeilijk vindt om tijdens de mondelinge behandeling te horen te krijgen van de GI dat de kinderen echt tot hun achttiende bij de pleegouders blijven wonen. Hij en de moeder werken hard aan zichzelf en er zijn positieve ontwikkelingen zichtbaar. De vader is ook bezig met het verkrijgen van een eigen woning. Hij zou graag de kans krijgen te laten zien dat hij het in zich heeft om de kinderen bij hem te laten wonen. De vader vindt het belangrijk dat dit wel gebeurd in het tempo van de kinderen zelf.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de tijdens de mondelinge behandeling gedeelde informatie blijkt voldoende duidelijk dat wordt voldaan aan de wettelijke gronden voor de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing. De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zitten op een betere plek bij de pleegouders. Ouders staan – voor nu – ook achter de plaatsing van de kinderen bij de pleegouders. Voor de kinderrechter is voldoende komen vast te staan dat de kinderen de eerstkomende tijd niet teruggeplaatst zullen worden. Hiervoor dienen er nog te veel stappen gezet te worden om van een stabiele situatie te kunnen spreken bij een van de ouders. De ouders zijn ontzettend goed bezig, maar het gaat nog niet goed genoeg om verandering te kunnen brengen in de huidige situatie. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben veel meegemaakt en het is belangrijk dat zij in een veilige omgeving blijven om alles te kunnen verwerken. De kinderrechter zal het verzoek van de GI dan ook toewijzen. Het is aan de ouders om de komende periode de stijgende lijn vast te houden en met de GI de samenwerking te blijven zoeken.
De kinderrechter ziet daarbij wel aanleiding om de verzochte maatregelen in duur te beperken. Zoals tijdens de mondelinge behandeling duidelijk naar voren is gekomen en ook is erkend door de GI, bevat het huidige plan van aanpak geen recente informatie. De ouders hebben beide hard aan zichzelf gewerkt om de situatie voor de kinderen te verbeteren. Hiervoor complimenteert de kinderrechter beide ouders. Zij zijn goed op weg en dit is niet terug te lezen in de door de GI overgelegde verslaglegging. Dat de GI kampt met problemen met de registratie binnen het nieuwe systeem maakt niet dat de ouders daaronder hoeven te lijden. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing verlengen voor de duur van zes maanden en het verzoek voor het overige afwijzen. Dit houdt in dat de GI een nieuw verzoek moet indienen wanneer zij verlenging van de maatregelen in het belang van de kinderen achten. De GI zal dan met het verzoek een plan van aanpak moeten overleggen waarin duidelijk naar voren komt wat het perspectief besluit inhoudt en of deze hetzelfde is gebleven. Daarnaast moet duidelijk zijn welke aanpak de GI hanteert en hoe zij deze aanpak invulling geeft. De kinderrechter stelt vast dat op dit moment de gezag situatie van de ouders over de kinderen niet aan de orde is. Mocht dit de komende tijd veranderen, dan dient de GI ook dit te vermelden in het nieuwe verzoekschrift. Tot slot merkt de kinderrechter op dat in de verslaglegging beter naar voren had moeten komen waarom niet met [minderjarige 2] is gesproken over het verzoek. De kinderrechter begrijpt waarom in die geval is gekozen niet met [minderjarige 2] te praten, maar dit had in het verzoek moeten worden toegelicht. De kinderrechter ziet dat de GI de uitvoering van deze ondertoezichtstelling op zichzelf goed aanpakt, maar dat wordt verzuimd hierover duidelijk te rapporteren. De GI moet zich realiseren dat een correcte, tijdige rapportage niet slechts betekent dat aan de wettelijke normen wordt voldaan, maar dat dit ook een inhoudelijk doel binnen de samenwerking met de ouders dient.
Stichting Jeugdbescherming west Zeeland is met ingang van 1 juli 2021 de rechtsopvolger van Stichting Intervence en zal daarom belast zijn met de verdere uitvoering van de ondertoezichtstelling over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 13 april 2022 en tot 13 september 2022, waarbij Stichting Jeugdbescherming west Zeeland als rechtsopvolger van Stichting Intervence (reeds per 1 juli 2021) belast zal zijn met de verdere uitvoering van de ondertoezichtstelling;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 13 april 2022 en tot 13 september 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2022 door mr. B.J. Duinhof, kinderrechter, in tegenwoordigheid van E.C. Cornelisse, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 8 april 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.