ECLI:NL:RBZWB:2022:1932

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 762
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het UWV over de weigering van een WIA-uitkering. Eiseres, die als ambulant begeleider werkte, had zich op 9 april 2018 ziek gemeld vanwege spannings- en angstklachten. Het UWV weigerde haar een WIA-uitkering per 6 april 2020, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiseres maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft het procesverloop en de medische beoordelingen van verschillende verzekeringsartsen bestudeerd. De verzekeringsartsen concludeerden dat eiseres op 6 april 2020 voor 31,45% arbeidsongeschikt was, wat onder de vereiste 35% ligt voor het recht op een WIA-uitkering. Eiseres voerde aan dat haar beperkingen onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling en dat zij structureel rustmomenten nodig had. De rechtbank oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapportages van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit van het UWV, maar liet de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. Dit betekent dat de rechtbank het UWV opdroeg om het griffierecht aan eiseres te vergoeden en de proceskosten te vergoeden tot een bedrag van € 2.491,13. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/762 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. D.P.M.A.H. Roks,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 6 augustus 2020 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd eiseres een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen met ingang van 6 april 2020.
In het besluit van 14 januari 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 17 november 2021. Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde en mr. J.F.C.A.M. Weterings namens het UWV.
Bij beslissing van 23 december 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend omdat de rechtbank in raadkamer tot de conclusie was gekomen dat het onderzoek niet volledig was geweest. De rechtbank achtte het noodzakelijk dat een meer gespecificeerde nota werd overgelegd van de door verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] van [naam bedrijf] als onderzoek verrichtte werkzaamheden.
Bij schrijven van 10 januari 2022 heeft eiseres gereageerd. Het UWV heeft op 17 maart 2022 hierop gereageerd.
De rechtbank heeft op 30 maart 2022 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres is werkzaam geweest als ambulant begeleider. Voor dat werk is zij op 9 april 2018 uitgevallen vanwege spannings- en angstklachten.
Na een periode waarin het UWV aan eiseres een uitkering ingevolge de Ziektewet heeft uitbetaald, heeft het UWV in het primaire besluit eiseres een WIA-uitkering geweigerd per 6 april 2020, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres op 6 april 2020 voor 31,45% arbeidsongeschikt in de zin van de WIA moet worden geacht.
2.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiseres medische beperkingen heeft en
- of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
3.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] heeft het dossier bestudeerd en eiseres op het spreekuur van 15 juni 2020 onderzocht. [naam verzekeringsarts 2] heeft in de rapportage van 16 juni 2020 aangegeven dat na jaren van onbegrepen problemen is komen vast te staan dat eiseres lijdt aan een autismespectrumstoornis. Er is nog behandeling/begeleiding noodzakelijk, maar dat is minder intensief en leidt verzekeringsgeneeskundig niet meer tot het stellen van ‘geen benutbare mogelijkheden’: er is geen opname of intensieve dagbehandeling, geen ernstige ziekte met slechte prognose op korte termijn. Wel zijn er bij eiseres voldoende objectieve gegevens om uit te gaan van verminderde mogelijkheden op het vlak van het persoonlijk en sociaal functioneren en arbeidspatroon. De medische situatie zal naar verwachting op lange termijn kunnen verbeteren bij juiste afstemming van werkzaamheden op haar (structurele) beperkingen.
De functionele mogelijkheden zullen op lange termijn in belangrijke mate kunnen toenemen.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres heeft [naam verzekeringsarts 2] neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 16 juni 2020.
3.2
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 3] heeft het dossier van eiseres bestudeerd. Van een hoorzitting heeft eiseres afgezien. De verzekeringsarts b&b heeft in de rapportage van 27 november 2020 gesteld de visie van de primaire verzekeringsarts te delen. Het betoog van de verzekeringsarts acht hij helder en de vastgestelde beperkingen liggen in lijn met de onderzoeksbevindingen en sporen met het ziektebeeld van eiseres. [naam verzekeringsarts 3] ziet dan ook geen reden om louter op basis van de primaire verzekeringsgeneeskundige rapportage de belastbaarheid van eiseres te wijzigen. Hij wijst er op dat de bezwaargronden de focus leggen op de noodzaak van een urenbeperking, maar dat is volgens hem niet aan de orde om verschillende redenen. Er werd tijdens het primair spreekuur geen gewag gemaakt van energetische klachten noch blijkt uit het dagverhaal dat er sprake was van structurele rustmomenten. Indien energetische beperkingen zo ernstig waren als beschreven in de bezwaargronden kan de verzekeringsarts b&b zich niet voorstellen dat eiseres dit niet had gemeld tijdens het primaire spreekuur. Daarnaast bemerkt hij dat de primaire verzekeringsarts zeer uitgebreide beperkingen heeft gegeven in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Hierdoor worden niet gewenste situaties vermeden die de aan autisme gerelateerde klachten zouden verergeren of initiëren. Verder stelt de verzekeringsarts b&b dat de impact van langdurige afstand van arbeid op gewoontevorming aan een bepaald leefpatroon niet is te onderschatten, maar dat dit geen medische grondslag geeft een urenbeperking toe te kennen.
[naam verzekeringsarts 3] concludeert dat de belastbaarheid juist werd vastgesteld en handhaaft de FML van 16 juni 2020.
3.3
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat uit het door haar geïnitieerde onderzoek door verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] van [naam bedrijf] van 19 maart 2021 blijkt dat onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen voor verschillende items die in de FML vallen onder de aspecten 1.8, 1.9, 2.6, 2.8, 2.9 en 2.12.4. Eiseres stelt door sensorische prikkeling beperkt te zijn in energie en daarom niet 40 uur per week te kunnen werken. Zij heeft structureel rustmomenten nodig zonder prikkels. Verder wijst eiseres op de meegezonden brief van de haar behandelend GGZ verpleegkundig specialist
[naam verpleegkundige specialist] van 4 februari 2021 ter ondersteuning van het gebrek aan energie waarmee eiseres heeft te kampen. Het wankele evenwicht dat zij daarin heeft gevonden kan volgens [naam verpleegkundige specialist] bij verstoring door angst en paniek door controle verlies mogelijk leiden tot ernstige ontregeling. Daarmee dient rekening te worden gehouden in zowel aard als in duur als in hersteltijd.
Eiseres heeft voorts aangegeven gelet op haar beperkingen niet in staat te zijn de haar in bezwaar voorgehouden functies te vervullen, met name vanwege het moeten werken met collega’s in één ruimte.
Tot slot heeft eiseres gesteld dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en onzorgvuldig is genomen.
3.4
In reactie op de beroepsgronden heeft verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 4] in haar rapportage van 21 april 2021 gesteld dat er bij eiseres wel sprake is van een tekortschieten in, maar geen totaal onvermogen van met anderen kunnen omgaan. Door de arbeidsdeskundige is bij het selecteren van functies rekening gehouden met beperkingen van auditieve en visuele prikkels in de werksituatie. Deze beperkingen dienen dus ook in de FML te worden opgenomen. Eiseres is beperkt in directe contacten met hulpbehoevenden. Er is geen reden daarnaast nog een beperking voor de mate van zelfstandigheid aan te nemen. Eiseres is hoog opgeleid waardoor zij beter op een meer bij haar passend niveau kan werken. Een beperking voor direct contact met collega’s is volgens deze verzekeringsarts b&b niet aan de orde. Zij wijst erop dat in de richtlijn ontwikkelingsstoornissen Wajong is vermeld dat sociale contacten wél nodig zijn en dat het ook bij autisme van belang is dat er sociale contacten zijn. Een beperking daarvoor acht zij dan ook niet geïndiceerd, integendeel.
De verzekeringsarts b&b concludeert dat eiseres geschikt is voor een vast, duidelijk, voorspelbaar en afgebakend takenpakket, waar niet intensief hoeft te worden samengewerkt met collega’s en er verder oppervlakkige contacten zijn. Taken die geen beroep doen op sociale vaardigheden met op de werkvloer heel weinig geluidsbelasting en weinig prikkels door in de omgeving aanwezige mensen. Met die beperkingen is er in passende arbeid volgens [naam verzekeringsarts 4] geen reden voor een sterke beperking voor samenwerken en conflicthantering.
Met betrekking tot de door eiseres voorgestane urenbeperking stelt de verzekeringsarts b&b dat daar noch vanuit energetisch, noch vanuit preventief oogpunt reden voor is omdat er geen zodanig ernstig ziektebeeld is dat beduidende recuperatie nodig is en geen sprake is van een medische behandeling waardoor eiseres een substantieel deel van de werkdag niet beschikbaar is. Dit alles baseert [naam verzekeringsarts 4] op de verzekeringsgeneeskundige standaard “Duurbelasting in arbeid”, waarbij zij aantekent dat ook verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] geen beperkte duurbelastbaarheid heeft vastgesteld. De verzekeringsarts b&b heeft de FML op 21 april 2021 aangepast.
3.5
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder de problemen vanuit de autismespectrumstoornissen en de daarvoor volgens eiseres nodige rustmomenten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
Bij dit oordeel heeft de rechtbank betrokken dat verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 4] na nader onderzoek tot lichte wijzigingen van de FML is gekomen. De urenbeperking die eiseres graag in de FML ziet opgenomen is ook door verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] in haar rapport van 19 maart 2021 niet nodig geacht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b in haar rapportage van 21 april 2021 op inzichtelijke wijze onderbouwd waarom geen verdere beperkingen moeten worden aangenomen. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 21 april 2021.
4.
Geschiktheid voor de functies
4.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: archiefmedewerker (Sbc-code 553020), medewerker tuinbouw (bloemen, planten en vruchten) (Sbc-code 111010) en lader, losser (Sbc-code 111220).
4.2
Op 9 juni 2021 heeft de arbeidsdeskundige b&b nogmaals de functies bekeken, waarbij rekening is gehouden met de aangepaste FML van 21 april 2021. De arbeidsdeskundige b&b is tot de conclusie gekomen dat de hiervoor genoemde functies nog steeds passend zijn voor eiseres.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 21 april 2021 is de rechtbank van oordeel dat de passendheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies met de rapportages van 7 januari 2021 en 9 juni 2021 door het UWV genoegzaam is gemotiveerd en aangetoond.
5.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 31,45%. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 6 april 2020 heeft vastgesteld op 31,45%
.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 6 april 2020.
Het UWV heeft pas in beroep een juiste medische grondslag aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Het bestreden besluit dient dan ook vernietigd te worden wegens een motiveringsgebrek. Nu het bestreden besluit verder de rechterlijke toets kan doorstaan, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand laten.
6.
Proceskosten en griffierecht
6.1
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,‑ en wegingsfactor 1).
6.2
Wat betreft de door eiseres verzochte vergoeding van de kosten van de deskundige die verslag heeft uitgebracht, overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb wordt de vergoeding van kosten van een deskundige vastgesteld overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken (Wts) en het daarop gebaseerde Besluit tarieven in strafzaken (Bts).
6.3
Uit artikel 6 van het Bts volgt dat de kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht, vergoed worden tot het maximum tarief van € 134,04 per uur. Voor vergoeding komt in aanmerking het medisch advies van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] van 19 maart 2021 van afgerond 6 uur. Dit geeft een vergoeding van € 804,24.
In artikel 15 van het Bts is bepaald dat de daarin genoemde bedragen worden verhoogd met de omzetbelasting (btw) die daarover is verschuldigd. Dit brengt met zich dat de voor vergoeding in aanmerking komende kosten van € 804,24 dienen te worden verhoogd met de omzetbelasting ad 21%. De totale vergoeding voor deskundigenkosten inclusief btw bedraagt € 973,13.
6.4
De totale proceskostenvergoeding bedraagt dus € 2.491,13.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.491,13.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 11 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.