Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[belanghebbende],
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 15 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE-21/5925, waarbij het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk is verklaard. De zaak betreft een beroepschrift dat is ingediend door Mr. D.A.N. Bartels, die stelt het beroepschrift te hebben ingediend namens de erven van de belastingplichtige. De rechtbank heeft vastgesteld dat bij het beroepschrift geen schriftelijke machtiging is meegestuurd, wat noodzakelijk is omdat het beroepschrift niet mede-ondertekend is door de belastingplichtige. Dit vormt een verzuim volgens artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De griffier heeft de gemachtigde de kans gegeven om dit verzuim te herstellen, maar er is geen verklaring van erfrecht overgelegd, waardoor niet kan worden beoordeeld wie gerechtigd is om beroep in te stellen. Ondanks herhaalde verzoeken om een verklaring van erfrecht, heeft de gemachtigde het verzuim niet hersteld binnen de gestelde termijn. De rechtbank heeft daarom besloten het beroep kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren op basis van artikel 6:6 van de Awb.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn aangetekend op de hoogte gesteld van de beslissing. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank, waarbij de indiener kan verzoeken om gehoord te worden over het verzet.