ECLI:NL:RBZWB:2022:2081

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2326
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewet-uitkering na eerstejaars beoordeling door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de beëindiging van een Ziektewet-uitkering. Eiser, die sinds 1 november 2019 ziek was vanwege psychische klachten, had een ZW-uitkering ontvangen die per 20 februari 2021 door het UWV werd beëindigd na een eerstejaars Ziektewet-beoordeling. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Tijdens de zitting op 4 maart 2022 was eiser niet aanwezig, maar het UWV was vertegenwoordigd.

De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken, inclusief de medische beoordeling door verzekeringsartsen van het UWV. De rechtbank concludeerde dat het UWV op basis van de beschikbare medische gegevens terecht had vastgesteld dat eiser niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was, wat betekent dat hij geen recht had op een ZW-uitkering. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van eiser correct waren weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 oktober 2020.

Hoewel de rechtbank een zorgvuldigheidsgebrek constateerde in de besluitvorming van het UWV, leidde dit niet tot een andere uitkomst. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, maar droeg het UWV wel op om het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 15 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2326 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 19 januari 2021 (primair besluit) heeft het UWV in het kader van een eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) beslist dat eiser vanaf 20 februari 2021 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
In het besluit van 28 april 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 4 maart 2022. Eiser is niet verschenen. Namens het UWV was [naam vertegenwoordiger] aanwezig.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is fulltime werkzaam geweest als procesoperator. Het UWV heeft hem per 4 februari 2019 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend. Vanuit die situatie heeft eiser zich met ingang van 1 november 2019 ziek gemeld vanwege psychische klachten.
Bij besluit van 20 november 2019 heeft het UWV eiser met ingang van 4 november 2019 een ZW-uitkering toegekend. Bij het primaire besluit heeft het UWV, na een zogeheten eerstejaars Ziektewet-beoordeling, de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 20 februari 2021. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 20 februari 2021.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
4.
Toetsingskader
Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
De verzekeringsarts b&b heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd en geconstateerd dat eiser geen prijs stelde op een hoorzitting. De verzekeringsarts b&b stelt dat eiser bekend is met psychische klachten, ontstaan ten gevolge van diverse stresserende life events. De klachten bestaan onder andere uit piekeren, nergens toe komen en slecht slapen. Uit de primaire rapportage blijkt dat de ervaren klachten en belemmeringen voldoende aan de orde zijn gesteld. Er heeft een voldoende uitgebreid, voldoende op de klachten gericht medisch onderzoek plaatsgevonden. De conclusie is gebaseerd op de in het dossier aanwezige gegevens, de anamnese en het eigen medisch onderzoek op 7 oktober 2020.
Met de FML van 7 oktober 2020 wordt voorzien in psychisch licht belastende arbeid. De gestelde beperkingen en voorwaarden in arbeid passen bij de aard en ernst van de te objectiveren psychische problematiek. Zij passen bij de mate van klachten en bij de bevindingen van het primaire medisch onderzoek. Eiser brengt in bezwaar geen nieuwe gezichtspunten naar voren die aanleiding geven tot meer beperkingen. Eiser overlegde geen nadere medische gegevens waaruit blijkt dat er sprake is van een ernstigere medische situatie of van ernstigere beperkingen.
De verzekeringsarts b&b concludeert dat de beperkingen van eiser op de datum in geding correct zijn weergegeven in de FML van 7 oktober 2020.
5.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV het volgende aangevoerd.
Het onderzoek is onzorgvuldig. Om de procedure te versnellen heeft eiser afgezien van een hoorzitting, welke volgens het UWV pas in juli 2021 kon plaatsvinden. Op 21 april 2021 heeft het UWV bericht dat hij medische gegevens mocht aanleveren. Terwijl hij nog in afwachting van die gegevens was, werd echter al op 28 april 2021 het bestreden besluit genomen.
Verder acht eiser zich niet in staat om voor 65% arbeid te verrichten. Eiser wijst op zijn herhaaldelijke angst- en paniekaanvallen welke met medicatie nog altijd niet onder controle zijn. Hij beschrijft de impact van zijn psychische klachten op hemzelf en zijn gezin. Volgens eiser is zijn situatie verslechterd. Hij streeft ernaar er weer te zijn voor het werk en voor zijn gezin en vraagt een paar maanden om aan zichzelf te werken met de psychiater/psycholoog en medicatie.
Eiser legt in beroep een verklaring van zijn huisarts van 5 mei 2021 over, waarin is vermeld dat eiser sinds februari 2020 bij de huisarts en de praktijkondersteuner GGZ bekend is met psychische klachten waarvoor hij ondersteunende medicatie kreeg en waarvoor hij in april 2021 is doorverwezen naar GGZ Breeberg Indigo voor specialistische begeleiding in verband met post traumatische stress problematiek en stemmingsproblematiek.
5.3
Uit het dossier volgt dat eiser aanvankelijk heeft aangegeven in bezwaar te willen worden gehoord. In een telefoongesprek van 19 april 2021 met een medewerker van het UWV heeft eiser alsnog afgezien van een hoorzitting. In de door het UWV vervolgens aan eiser verstuurde brief van 21 april 2021 wordt dit bevestigd. In die brief staat verder dat besproken is dat eiser aan zijn behandelaar zal vragen om medische gegevens te verstrekken, welke eiser desgewenst kan insturen. In de brief is daarvoor geen termijn vermeld. Eiser ontving kort nadien de verklaring van zijn huisarts, gedateerd 5 mei 2021. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het UWV niet al op 28 april 2021 had mogen beslissen op het bezwaar, zonder eventuele in te sturen medische stukken af te wachten dan wel zonder in de brief van 21 april te vermelden binnen welke termijn eiser medische stukken kon insturen. Er is daarmee sprake van een zorgvuldigheidsgebrek. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat eiser door dit gebrek uiteindelijk niet is benadeeld. Ook indien de verklaring van de huisarts was meegenomen in de besluitvorming, had dit niet tot een ander besluit geleid. Verwezen wordt naar wat daarover hierna onder 5.4 wordt overwogen.
5.4
Niet in geschil is dat eiser psychische beperkingen heeft. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de psychische belastbaarheid, zoals deze is opgenomen in de FML van 7 oktober 2020 voldoende de beperkingen van eiser weergeeft.
Zonder iets te willen afdoen aan de moeilijke situatie waarin eiser zich bevindt, is de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat eiser op 7 oktober 2020 is gezien en gehoord door de primaire verzekeringsarts en deze hem heeft onderzocht. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde psychische klachten. De klachten zijn plausibel bevonden en bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van die klachten rekening gehouden. Er zijn meerdere beperkingen aangenomen op het vlak van persoonlijk en sociaal functioneren en werktijden. Uit de verklaring van de huisarts van 5 mei 2021, die eiser in beroep heeft overgelegd, blijkt niet dat eiser op de datum in geding meer psychische beperkingen had. De huisarts vermeld psychische klachten en een doorverwijzing in april 2021, maar verder niets waaruit blijkt dat het met eiser ernstiger is gesteld dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. De door eiser gestelde verslechtering van zijn medische situatie ten tijde in geding is niet met medische stukken onderbouwd.
Het is de rechtbank dan ook niet gebleken dat in de FML van 7 oktober 2020 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
6.
Geschiktheid voor de functies
6.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180), samensteller kunststof en rubberproducten (Sbc-code 271130) en inpakker (handmatig) (Sbc-code 111190).
6.2
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 14 januari 2021
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Eisers standpunt niet in staat te zijn te werken (en daarmee de geduide functies te verrichten), vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 5.4 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
7.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 20 februari 2021.
8.
Conclusie
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
De rechtbank ziet in het zorgvuldigheidsgebrek, zoals overwogen onder 5.3, aanleiding om het UWV op te dragen het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,00 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 15 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.