ECLI:NL:RBZWB:2022:2102

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1811
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing wijziging indicatie zorgprofiel op grond van de Wet langdurige zorg

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de eiser, Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), en de verweerder, die een wijziging van de indicatie voor zorgprofiel VV Beschermd wonen met intensieve dementiezorg (VV05) aanvroeg. Eiser, geboren op 15 juni 1944, heeft in het verleden een CVA gehad en lijdt aan cognitieve stoornissen. Het CIZ heeft op 23 februari 2021 het verzoek van eiser om wijziging van de indicatie afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van het CIZ.

Tijdens de zitting op 8 december 2021 was eiser niet aanwezig, maar zijn zoon en een vertegenwoordiger van het CIZ waren wel aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om het CIZ in de gelegenheid te stellen aanvullende informatie in te winnen. Op 27 januari 2022 heeft het CIZ een gewijzigde beslissing genomen, waarbij eiser met ingang van 13 december 2021 alsnog een indicatie voor zorgprofiel VV07 heeft gekregen. Eiser was het echter niet eens met de ingangsdatum van deze indicatie.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het CIZ de ingangsdatum van de indicatie terecht heeft vastgesteld op 13 december 2021, omdat dit de datum was waarop nieuwe medische informatie werd ontvangen. Eiser heeft geen bewijs kunnen leveren dat hij eerder in aanmerking kwam voor de indicatie. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond verklaard en het CIZ veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1811 WLZ

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam] , eiser
gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 23 februari 2021 (primaire besluit) heeft het CIZ eisers verzoek tot wijziging van de aan hem op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) verleende indicatie voor zorgprofiel VV Beschermd wonen met intensieve dementiezorg (VV05) afgewezen.
In het besluit van 1 april 2021 (bestreden besluit I) heeft het CIZ het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 8 december 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Wel aanwezig waren eisers zoon [naam zoon] en namens het CIZ mr. L.M.R. Kater.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het CIZ in de gelegenheid te stellen nadere informatie in te winnen bij de behandelaren van eiser en aan de hand daarvan te beoordelen onder welk zorgprofiel eisers gedragsproblematiek het beste te scharen is.
In een gewijzigde beslissing op bezwaar van 27 januari 2022 (bestreden besluit II) heeft het CIZ bepaald dat eiser met ingang van 13 december 2021 alsnog een indicatie krijgt voor het zorgprofiel VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met nadruk op begeleiding (VV07).
Eiser heeft aangegeven dat hij zich evenmin kan verenigen met bestreden besluit II.
Op 7 maart 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Feiten en omstandigheden

1. Eiser is geboren op 15 juni 1944. Op 6 oktober 2017 heeft hij een CVA gehad. Ten gevolge daarvan is sprake van cognitieve stoornissen passend bij een vasculair dementiesyndroom.
Op 15 januari 2018 heeft eiser een indicatie op grond van de Wlz aangevraagd. Het CIZ heeft de aanvraag bij besluit van 25 februari 2018 afgewezen. Eiser heeft daar bezwaar tegen gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 13 juni 2018 heeft het CIZ alsnog met ingang van 25 februari 2018 aan eiser een indicatie op grond van de Wlz verleend voor zorgprofiel VV05.
Op 2 december 2020 heeft eiser verzocht om een indicatie voor zorgprofiel VV07, omdat zorgprofiel VV05 volgens hem geen recht meer doet aan zijn situatie. Bij het primaire besluit heeft CIZ dit verzoek afgewezen. De indicatie is daarbij per 23 februari 2021 ongewijzigd vastgesteld op zorgprofiel VV05.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en hij heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij deze rechtbank (zaaknummer BRE 21/1361 WLZ VV). Het bezwaar van eiser is vervolgens bij bestreden besluit I ongegrond verklaard. Eiser heeft daar het onderhavige beroep tegen ingesteld, zodat het verzoek om een voorlopige voorziening gold als een verzoek gedaan tijdens dit beroep. Bij uitspraak van 2 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang.
Eiser heeft ter zitting een brief van uroloog [naam uroloog] van 16 maart 2021 overgelegd. Het onderzoek is door de rechtbank geschorst om het CIZ in de gelegenheid te stellen informatie bij deze uroloog en bij klinisch geriater [naam klinisch geriater] in te winnen. Eiser heeft machtigingen daartoe verstrekt.
Het CIZ heeft de rechtbank op 24 januari 2022 laten weten dat eiser op basis van de ontvangen medische informatie van GZ-psycholoog [naam psycholoog] en het aanvullend medisch advies in aanmerking komt voor een indicatie voor zorgprofiel VV07. Vervolgens heeft het CIZ bij bestreden besluit II met ingang van 13 december 2021 een indicatie aan eiser verleend voor zorgprofiel VV07.
De rechtbank heeft bij brief van 14 februari 2022 aan eiser gevraagd of bestreden besluit II aanleiding vormt het beroep in te trekken. Eiser heeft daarop bij brief van 1 maart 2022 echter laten weten dat hij zich niet kan vinden in dat besluit voor wat betreft de gehanteerde ingangsdatum van de toegekende indicatie.

Beroepsgronden

2. Eiser voert aan dat hij zich niet kan verenigen niet met de door het CIZ willekeurig gekozen ingangsdatum van 13 december 2021. Primair stelt hij dat de indicatie voor zorgprofiel VV07 moet worden toegekend met ingang van 2 december 2020: de datum van de aanvraag. Subsidiair stelt hij dat de indicatie moet worden toegekend met ingang van 24 december 2020: de datum waarop de huisarts nogmaals heeft bevestigd dat eiser dwangmatig is. Meer subsidiair stelt hij dat de indicatie moet worden toegekend met ingang van 20 januari 2021: de datum waarop aan het CIZ een machtiging is verstrekt om informatie in te winnen bij klinisch geriater [naam klinisch geriater] . Tot slot stelt eiser dat de indicatie in ieder geval uiterlijk moet worden toegekend met ingang van 8 december 2021: de datum waarop eiser een nieuwe medische machtiging aan het CIZ heeft verstrekt om informatie op te vragen bij uroloog [naam uroloog] en klinisch geriater [naam klinisch geriater] .

Wettelijk kader

3. Op grond van artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz heeft een verzekerde recht op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:
a. permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of
b. 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,
1°. door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of
2°. door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.
In artikel 3.2.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wlz is bepaald dat in het eerste lid onder blijvend wordt verstaan: van niet voorbijgaande aard.
In artikel 2.1.6.3 van de Beleidsregels indicatiestelling Wlz 2021 (hierna: de Beleidsregels) staat als hoofdregel dat de ingangsdatum van het besluit de datum is waarop verweerder de beslissing neemt. De datum ingang geïndiceerde zorg kan soms ook na de datum van het indicatiebesluit liggen (mits dit zorginhoudelijk is onderbouwd). De datum ingang geïndiceerde zorg kan in beginsel niet liggen vóór de datum van het indicatiebesluit. Bij bijzondere omstandigheden kan hierop een uitzondering gemaakt worden. Er worden twee voorbeelden genoemd.

Overwegingen

Het beroep tegen bestreden besluit I
4. De rechtbank merkt bestreden besluit II aan als een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van dit artikel heeft het beroep van eiser tegen bestreden besluit I van rechtswege mede betrekking op bestreden besluit II. Omdat bij bestreden besluit II alsnog een indicatie voor zorgprofiel VV07 is toegekend, heeft eiser geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I. Daarom verklaart de rechtbank zijn beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk.
Het feit dat eiser bij brief van 1 maart 2022 kennelijk alsnog opkomt tegen het bij het bestreden besluit I afwijzen van de dwangsom voor het niet tijdig nemen van het primaire besluit maakt het voorgaande niet anders. Het inbrengen van deze grond in dit stadium van de procedure is in strijd met de goede procesorde, zodat deze onbesproken blijft.
Het beroep tegen bestreden besluit II
5. De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep een ongedateerde rapportage van GZ-psycholoog [naam psycholoog] aan het CIZ heeft overgelegd. Aan de hand daarvan heeft een medisch adviseur van het CIZ op 21 januari 2022 een medisch advies opgesteld. Zij stelt dat op basis van de rapportage van de GZ-psycholoog een actueel beeld van het functioneren van eiser kan worden gevormd. Daaruit blijkt dat hij probleemgedrag vertoont op diverse vlakken. Zo is er sprake van dwangmatig gedrag, dwaalgedrag in de nachten en verbale en fysieke agressie. Eiser heeft (mediatieve) behandeling en omgangsadvies ontvangen, maar zijn probleemgedrag is toegenomen. Volgens de GZ-psycholoog is de oorzaak hiervan waarschijnlijk verdere cognitieve achteruitgang, waarbij eiser minder grip heeft op zijn gedrag. Volgens de medisch adviseur kan gezien de beschrijving van het probleemgedrag door de GZ-psycholoog bij eiser gesproken worden van ernstige gedragsproblemen, welke gezien de aard van zijn aandoening progressief zijn. Er is dan ook geen verbetering te verwachten. Op basis van dit medische advies komt het CIZ terecht tot de conclusie dat eisers gedragsproblematiek het beste onder zorgprofiel VV07 te scharen is.
6. Ten aanzien van de ingangsdatum van de indicatie overweegt het CIZ dat er sprake is van een progressief ziektebeeld, waardoor niet is vast te stellen of de gedragsproblemen als beschreven door de GZ-psycholoog ook al ten tijde van het primaire besluit of bestreden besluit I in dezelfde ernst en mate aanwezig waren. Daarom is de ingangsdatum van de indicatie met terugwerkende kracht bepaald op 13 december 2021. Dit betreft de dag waarop de nieuwe medische informatie van de GZ-psycholoog door het CIZ is ontvangen. Er kon niet worden vastgesteld wanneer zij haar bevindingen heeft gedaan, zodat de ingangsdatum niet gelijkgesteld kan worden met de datum van het schrijven van de GZ-psycholoog.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is pas met het ongedateerde rapport van de GZ-psycholoog vast komen te staan dat eisers gedragsproblematiek diende te leiden tot een indicatie voor zorgprofiel VV07. Het CIZ heeft daarom de ingangsdatum van de indicatie vast mogen stellen op 13 december 2021, de dag waarop zij de rapportage van de GZ-psycholoog van eiser heeft ontvangen. Eiser wordt niet gevolgd in de stelling dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij op een van de door hem genoemde data ook al in aanmerking kwam voor een indicatie voor zorgprofiel VV07. Zoals het CIZ terecht stelt, verschaften de eerder door eiser overgelegde stukken onvoldoende duidelijkheid over de gedragsproblematiek van eiser. Voor het hanteren van een eerdere ingangsdatum bestaat dan ook geen grond. Er is ook geen sprake van een van de in de Beleidsregels genoemde situaties die kunnen leiden tot een uitzondering op de in artikel 2.1.6.3 genoemde hoofdregel. Evenmin is gebleken dat de gevolgen van het besluit wegens bijzondere omstandigheden voor eiser onevenredig zijn in verhouding tot de met de Beleidsregels te dienen doelen, als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb.
8. Gelet op het voorgaande zal het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit II ongegrond worden verklaard.
9. De rechtbank bepaalt dat het CIZ aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 49,00 moet vergoeden, omdat hij terecht beroep heeft ingesteld tegen de weigering van het CIZ om een indicatie te verlenen voor zorgprofiel VV07. De rechtbank veroordeelt het CIZ om diezelfde reden ook in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het CIZ wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 759,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gericht tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep gericht tegen bestreden besluit II ongegrond;
  • draagt het CIZ op het betaalde griffierecht van € 49,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het CIZ in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 19 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.