In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het UWV over de weigering van een WIA-uitkering. Eiseres, die eerder werkzaam was als schoonmaakmedewerker, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, maar het UWV had deze geweigerd op basis van de conclusie dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het primaire besluit van het UWV dateert van 3 september 2020, waarin werd gesteld dat eiseres niet voldeed aan de criteria voor arbeidsongeschiktheid zoals vastgelegd in de Wet WIA. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 18 mei 2021.
Tijdens de zitting op 14 april 2022 is eiseres niet verschenen, maar haar gemachtigde was aanwezig. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV in overweging genomen, die concludeerden dat eiseres niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen adequaat rekening hadden gehouden met de klachten van eiseres, waaronder psychische en lichamelijke klachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres op 25,20% was vastgesteld, wat onder de vereiste 35% ligt voor het recht op een WIA-uitkering.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de weigering van het UWV om een WIA-uitkering toe te kennen, terecht was. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.