In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.L.A.M. van Os, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De zaak betreft de beoordeling van de WIA-uitkering van eiseres, die in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) een loongerelateerde uitkering ontving. Het UWV had op 18 september 2020 besloten om de uitkering van eiseres om te zetten naar een WGA-loonaanvullingsuitkering, wat door de ex-werkgeefster van eiseres werd betwist. Het UWV verklaarde het bezwaar van de ex-werkgeefster gegrond en beëindigde de uitkering van eiseres per 2 juli 2021.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij stelt dat zij meer arbeidsongeschikt is dan door het UWV is aangenomen. De rechtbank heeft de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van het UWV beoordeeld en vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank concludeert dat eiseres niet voldoet aan de criteria voor volledige of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid zoals vastgelegd in de WIA. De rechtbank heeft de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b in overweging genomen en oordeelt dat de geselecteerde functies passend zijn voor eiseres.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres minder dan 35% blijkt te zijn, wat betekent dat zij geen recht heeft op een WIA-uitkering. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.