ECLI:NL:RBZWB:2022:2123

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 9500 & 20_9520
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omgevingsvergunning voor woningbouw met bezwaar van omwonenden

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 21 april 2022, zijn twee zaken behandeld met betrekking tot de omgevingsvergunning verleend aan [naam vergunninghouder] voor de realisatie van zes woningen aan de [adres 1] en Achter het [adres 2] te [plaatsnaam 1]. De rechtbank heeft de beroepen van eiseres en eiser gegrond verklaard, omdat het college van burgemeester en wethouders van Middelburg in het bestreden besluit niet voldoende gemotiveerd had dat de garage van eiseres bereikbaar zou blijven na de realisatie van de woningen. Eiseres had ook aangevoerd dat de openbare parkeerplaatsen zouden verdwijnen en dat er onvoldoende compensatie zou zijn. De rechtbank oordeelde dat de vergunningverlening niet op basis van parkeerproblematiek kon worden geweigerd, maar dat het college wel had moeten onderbouwen dat de garage bereikbaar blijft.

Daarnaast werd er een gebrek geconstateerd in de totstandkoming van het beeldkwaliteitsplan, dat niet correct was vastgesteld volgens de welstandsnota. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank heeft ook de proceskostenvergoeding voor beide eisers vastgesteld op € 1.518,00, en het college werd veroordeeld om het griffierecht van € 178,00 aan ieder van eisers te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/9500 WABOA en BRE 20/9520 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2022 in de zaken tussen

in de zaak met zaaknummer BRE 20/9500 WABOA,
[naam eiseres], te [plaatsnaam 1] , eiseres,
gemachtigde: mr. K.M. Moeliker,
en
in de zaak met zaaknummer BRE 20/9520 WABOA,
[naam eiser], te [plaatsnaam 1] , eiser,
gemachtigde: mr. B. Vermeirssen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Middelburg,verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te [plaatsnaam 2] (vergunninghouder),
gemachtigde: [naam gemachtigde] .

Procesverloop

In het besluit van 7 april 2020 (primaire besluit) heeft het college aan [naam vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend om aan de [adres 1] en Achter het [adres 2] te [plaatsnaam 1] in totaal zes woningen te kunnen realiseren.
In het besluit van 29 september 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het besluit tot vergunningverlening is onder aanvulling van de motivering en een uitbreiding van het aantal te realiseren parkeerplaatsen, gehandhaafd.
Eisers hebben ieder voor zich beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 10 maart 2022.
Hierbij waren aanwezig eiseres en haar gemachtigde. Eiser is niet verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor het college is [naam vertegenwoordiger] verschenen. Voor vergunninghouder is de gemachtigde verschenen.

Overwegingen

Feiten
1. Het college heeft op 13 februari 2020 van [naam vergunninghouder] een aanvraag ontvangen voor een omgevingsvergunning om aan de [adres 1] 1, 3, 5 en 7 en Achter het [adres 2] 21 en 21a te [plaatsnaam 1] zes woningen te kunnen bouwen. De aanvraag zag onder meer op de activiteiten “bouwen”. Omdat de vormgeving van de woningen afweek van de daaraan in het bestemmingsplan gestelde eisen heeft het college de aanvraag daarnaast aangemerkt als een aanvraag voor de activiteit “gebruiken in strijd met het bestemmingsplan”.
Bij het primaire besluit heeft het college [naam vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend onder meer voor de activiteiten bouwen en gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.
Eisers hebben ieder voor zich bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Eiser woont aan de [adres 1] 8 te [plaatsnaam 1] . Eiseres woont aan de [adres 3] 31 te [plaatsnaam 1] en is eigenaresse van een garage aan de [adres 1] 2.
Eiser heeft zijn bezwaar toegelicht tijdens de hoorzitting van 9 juli 2020 van de commissie bezwaarschriften. Eiseres was daarbij met voorafgaand bericht van verhindering niet aanwezig.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het bezwaar van eiser heeft het college gegrond verklaard. Het besluit tot vergunningverlening is onder aanvulling van de motivering en uitbreiding van het aantal op eigen terrein te realiseren parkeerplaatsen van 10 stuks, naar 11 stuks, gehandhaafd. Aan eiser is een proceskostenvergoeding van € 525,- toegekend.
Wet- en andere regelgeving
2. De voor de beoordeling relevante wet- en andere regelgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling
3.1
Eiseres: late ontvangst van verweerschrift hangende bezwaar
In de bezwaarprocedure heeft het college een verweerschrift opgesteld.
Eiseres heeft aangevoerd dat dat verweerschrift pas op 2 juli 2020 aan haar is toegezonden, terwijl eiseres de commissie bij brief van 26 juni 2020 had medegedeeld dat zij tijdens de hoorzitting op 9 juli 2020 op vakantie zou zijn. Met het late tijdstip van toezending van het verweerschrift is eiseres de mogelijkheid ontnomen om voorafgaand aan of tijdens de hoorzitting (schriftelijk) op het verweerschrift te reageren. Als het verweerschrift haar eerder was toegezonden, had zij eventueel een gemachtigde kunnen aanwijzen.
Het voorgaande leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat aan het bestreden besluit een gebrek kleeft. Het is de eigen verantwoordelijkheid van eiseres om in geval van afwezigheid, bijvoorbeeld wegens vakantie, zorg te dragen voor een adequate behandeling van de post en de behartiging van haar belangen. Eiseres had zo nodig iemand kunnen vragen de post bij te houden. Daarvoor bestond in dit geval te meer aanleiding omdat eiseres wist dat de hoorzitting tijdens haar afwezigheid zou plaatsvinden en eiseres zelf ook daags voor de hoorzitting nog stukken aan de commissie had toegestuurd.
3.2
Eiseres: toegang tot garage
Eiseres vreest dat zij haar garage na realisatie van de woningen en de herinrichting van de [adres 1] niet meer kan gebruiken, omdat er dan onvoldoende ruimte resteert om met een auto in één vloeiende beweging de garage in en uit te rijden. Het college heeft in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd dat de garage overeenkomstig de daarvoor geldende normen bereikbaar blijft. Er is bij het bestreden besluit weliswaar een inrichtingstekening gevoegd, maar op die tekening ontbreekt de draaicirkel voor de garage van eiseres. Bovendien zijn dergelijke draaicirkels gebaseerd op theoretische modellen, terwijl maar zeer de vraag is of het model overeenkomt met de praktijk. Er had een praktijkonderzoek moeten worden uitgevoerd. Tot slot heeft het college volgens eiseres ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat het openbaar gebied vóór de nieuw te bouwen woningen door de bewoners daarvan zal worden gebruikt voor het stallen van fietsen of het plaatsen van plantenbakken of bankjes.
Deze grond slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet.
De rechtbank overweegt dat in beroep uitsluitend de omgevingsvergunning voor het realiseren van de woningen voorligt en niet de eventuele herinrichting van de [adres 1] . Voor de woningen geldt bovendien dat ze volledig worden gerealiseerd binnen het bouwvlak van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. De vergunning voor de activiteit gebruiken in strijd met het bestemmingsplan ziet dan ook niet op de positionering van de woningen en -in het verlengde daarvan- ook niet op de afstand tussen de woningen en de garage van eiseres. Dat betekent dat bij de vraag of vergunningverlening leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat, er geen gewicht toekomt aan het belang van eiseres bij een goede bereikbaarheid van haar garage. Bij beantwoording van die vraag komen alleen die belangen in aanmerking die worden geraakt door de onderdelen van het bouwplan waarvoor de omgevingsvergunning voor het gebruiken in strijd met het bestemmingsplan is verleend.
3.3
Eiseres: openbare parkeerplaatsen en parkeergelegenheid tijdens bouw
Op de locatie van de te bouwen woningen ligt momenteel een aantal openbare parkeerplaatsen. Met de bouw van de woningen zullen die verdwijnen. Het college heeft toegezegd dat ter compensatie daarvan tien openbare parkeerplaatsen aan de [adres 4] zullen worden aangelegd.
Eiseres heeft aangevoerd dat de parkeerplaatsen aan de [adres 4] moeten zijn gerealiseerd voordat gestart wordt met de bouw van de woningen. Eiseres heeft er daarnaast op gewezen dat als de [adres 1] tijdens de bouw wordt afgesloten voor verkeer, het college eiseres gratis een tijdelijke, vaste parkeerplaats op kenteken dient te geven.
Ook deze grond van eiseres slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet.
Ter beoordeling ligt voor het besluit waarbij een omgevingsvergunning voor het realiseren van woningen aan [naam vergunninghouder] is verleend. Omdat de omgevingsvergunning aan [naam vergunninghouder] is verleend, is er in die omgevingsvergunning geen ruimte voor het opnemen van voorschriften gericht aan het college, zoals de door eiseres gewenste voorschriften. Daar komt bij dat het realiseren van woningen ter plaatse op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Omdat er geen sprake is van een functiewijziging speelt parkeerproblematiek geen rol bij de vraag of vergunningverlening leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat. Dat betekent dat voor zover er in de omgeving een hoge parkeerdruk is, het college vergunningverlening niet op die grond heeft kunnen weigeren.
3.4
Eiser: proceskosten in bezwaar te laag vastgesteld
Het college heeft eisers bezwaar in het bestreden besluit gegrond verklaard. Het college heeft daarbij een proceskostenvergoeding toegekend van € 525,00.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hem ten onrechte slechts € 525,00 aan proceskostenvergoeding is toegekend. Het college had hem een bedrag van € 1.050,00 moeten toekennen, uitgaande van 1 punt voor het indienen van het bezwaar en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting in bezwaar, met een waarde per punt van € 525,00
Het college heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat gelet op het gewicht van de zaak een proceskostenvergoeding ter waarde van 1 punt voldoende werd geacht.
De rechtbank begrijpt dat het college bedoeld heeft te wijzen op de wegingsfactoren in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Daarin is -samengevat- bepaald dat bij een zaak van licht gewicht een wegingsfactor van 0,5 wordt toegepast. Dat sprake is van een zaak van licht gewicht dient echter wel te worden gemotiveerd. Het college heeft deze motivering niet gegeven en de rechtbank ziet ook overigens geen aanknopingspunten om aan te nemen dat geen sprake zou zijn van een zaak van gemiddeld gewicht, waarvoor een factor 1 geldt. Het college heeft de proceskostenvergoeding in bezwaar ten onrechte beperkt tot een bedrag van € 525,00. Het college diende een bedrag van € 1.050,00 toe te kennen.
Eisers beroep is reeds hierom gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
Met het oog op finale geschilbeslechting zal de rechtbank onderzoeken of het mogelijk is zelf in de zaak te voorzien.
3.5
Eisers: beeldkwaliteitsplan niet juist tot stand gekomen
Het college heeft de aanvraag voor de omgevingsvergunning ter beoordeling voorgelegd aan het Walcherse Adviesteam Ruimtelijke Kwaliteit (WARK).
Het WARK heeft akkoord gegeven op het bouwplan. Bij de beoordeling van het plan is rekening gehouden met de “Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente [plaatsnaam 1] 2016” (hierna: de welstandsnota) en de “Notitie beeldkwaliteitsplan, [adres 1] – Achter het [adres 2] [plaatsnaam 1] ” van 11 juni 2019 (hierna: het beeldkwaliteitsplan).
Beide eisers hebben aangevoerd dat het beeldkwaliteitsplan op basis waarvan het WARK het plan heeft beoordeeld naar wijze van totstandkoming en inhoud niet voldoet en daarom niet ten grondslag mag worden gelegd aan het besluit. Eisers hebben gesteld dat er ten onrechte geen gelegenheid is geboden voor inspraak door omwonenden. Zij hebben er daarnaast op gewezen dat niet gebleken is dat het beeldkwaliteitsplan eerst aan het WARK is voorgelegd, voordat het door de gemeenteraad is vastgesteld. Inhoudelijk is het huidige beeldkwaliteitsplan volgens eisers tot slot feitelijk niets méér dan een schets van het bouwplan, terwijl het beeldkwaliteitsplan wat inhoud betreft volgens eisers een gelijkwaardige vervanger dient te zijn voor de welstandsnota.
De vaststelling van een beeldkwaliteitsplan, is een besluit, inhoudende een beleidsregel. Op grond van artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb kan tegen dat besluit zelf geen beroep worden ingesteld (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 28 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:971). Dat laat onverlet dat het besluit tot het vaststellen van het beeldkwaliteitsplan in de procedure over het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning ter discussie kan worden gesteld.
De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat de gemeenteraad het beeldkwaliteitsplan niet heeft kunnen vaststellen omdat het te summier zou zijn. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat in de welstandsnota is opgemerkt “Afhankelijk van de invloed van het plan op de omgeving, kan volstaan worden met een beknopt beeldkwaliteitsplan (b.v. enkel gebouw of een klein inbreidingsplan van enkele woningen), dan wel een uitgebreid plan (b.v. een fors inbreidingsplan of een nieuwe wijk).” Het bouwplan ziet op de bouw van zes woningen. Gelet op de welstandsnota kon naar het oordeel van de rechtbank worden volstaan met een beknopt beeldkwaliteitsplan. Eisers hebben niet onderbouwd waarom er desondanks een uitgebreid beeldkwaliteitsplan had moeten worden gemaakt.
De rechtbank volgt eisers evenmin in hun stelling dat er bij de totstandkoming van het plan geen gelegenheid zou zijn geboden voor inspraak door omwonenden. Vast staat dat er een inloopavond is geweest. Dat die inloopavond op voorhand niet is gepresenteerd als een inspraakbijeenkomst, betekent niet dat de inloopavond niet als inspraakbijeenkomst kan worden aangemerkt.
Wel hebben eisers naar het oordeel van de rechtbank terecht opgemerkt dat niet is gebleken dat het beeldkwaliteitsplan voorafgaand aan de vaststelling door de gemeenteraad ter advisering is voorgelegd aan het WARK, terwijl dat op grond van de welstandsnota verplicht is. In de welstandsnota is immers opgenomen: “Het beeldkwaliteitsplan wordt ter advisering voorgelegd aan het WARK. Het beeldkwaliteitsplan wordt hierna ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad.”
Aan de totstandkoming van het beeldkwaliteitsplan kleeft dan ook een gebrek.
3.6
Ook het beroep van eiseres is gelet hierop gegrond. De rechtbank ziet gelet op de aard van het gebrek geen mogelijkheden om zelf in de zaak te voorzien.
De rechtbank zal het college opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Om te kunnen komen tot een spoedige geschilbeslechting, ziet de rechtbank aanleiding ook eisers overige beroepsgronden te bespreken.
3.7
Eiser: WARK heeft het plan ten onrechte op basis van welstandsnota beoordeeld
Eiser heeft verder aangevoerd dat ook een gebrek kleeft aan de beoordeling van het bouwplan door het WARK. Eiser heeft daarbij aangevoerd dat het WARK daarbij rekening heeft gehouden met de welstandsnota, terwijl de welstandsnota in dit geval niet geldt.
De rechtbank volgt eiser daarin niet.
Blijkens het advies heeft het WARK bij de beoordeling van het bouwplan rekening gehouden met de vaste criteria en het [plaatsnaam 1] profiel uit de welstandsnota en met het beeldkwaliteitsplan. Op grond van de welstandsnota worden nieuwe ontwikkelingen voor een gebied waarvoor een beeldkwaliteitsplan geldt, getoetst aan dat beeldkwaliteitsplan en niet meer aan de welstandsnota. In zoverre heeft eiser terecht opgemerkt dat de welstandsnota niet geldt. Uit het beeldkwaliteitsplan zelf volgt echter dat de vaste criteria uit de welstandsnota van toepassing zijn en dat het beeldkwaliteitsplan een aanvulling is op de welstandsnota. Gelet daarop heeft het WARK bij de beoordeling van het plan op goede gronden rekening gehouden met de welstandsnota.
3.8
Eiser: verwijzing naar gronden in bezwaar
Eiser heeft in beroep voor het overige verwezen naar het bezwaarschrift en gesteld dat de bezwaargronden in beroep geacht moeten worden te zijn herhaald.
Het college heeft onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie gereageerd op eisers bezwaargronden en deze bezwaargronden weerlegd. Eiser heeft in beroep niet toegelicht waarom deze reactie onjuist of onvolledig zou zijn. Deze gronden kunnen reeds daarom niet slagen.
3.9
Eisers: conclusie
De beroepen van eisers zijn gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en bepalen dat het college een nieuwe beslissing op het bezwaar dient te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan beide eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
De rechtbank veroordeelt het college in de door eisers gemaakte proceskosten in beroep. De proceskosten worden berekend volgens het Bpb. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank voor ieder van eisers vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,00).

Beslissing

De rechtbank:
in de zaken met zaaknummers BRE 20/9500 WABOA en BRE 20/9520 WABOA:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 178,00 aan ieder van eisers te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van ieder van eisers tot een bedrag van
€ 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 21 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien het bouwplan niet voldoet aan: (a) het bouwbesluit, (b) de bouwverordening (c) het bestemmingsplan of (d) de redelijke eisen van welstand.
Op grond van het tweede lid, wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, bepaalt -voor zover van belang- dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan slechts kan worden verleend:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking (…)
Bestemmingsplan
Op grond van het “Bestemmingsplan Binnenstad” (2017) heeft de locatie van de woningen de enkelbestemming “wonen”, de dubbelbestemming “Waarde – Beschermd Stadgezicht” en de functie-aanduiding “specifieke vorm van wonen – parkeren”.
In het bestemmingsplan voor de bestemming wonen bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om af te wijken van de afstand tussen een bijgebouw en een hoofdgebouw, het plat afdekken van gebouwen, het gebruik van hout, en de breeedte van gevelopeningen, het plaatsen van zonnepanelen, het niet aaneen bouwen van hoofdgebouwen en voor de hoogtes van balustrades langs dakterrassen.