Op 22 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij het verzet van de belanghebbende niet-ontvankelijk is verklaard. De belanghebbende had eerder, op 8 oktober 2021, een uitspraak ontvangen waarin haar beroepen niet-ontvankelijk werden verklaard omdat zij de gronden van haar beroepen niet had ingediend. Op 21 november 2021 heeft de belanghebbende verzet aangetekend tegen deze uitspraak, maar dit verzetschrift voldeed niet aan de wettelijke eisen, omdat het geen gronden bevatte.
De griffier heeft de belanghebbende op 29 november 2021 en opnieuw op 16 december 2021 in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende gronden van het verzet in te dienen. Ondanks deze waarschuwingen heeft de belanghebbende geen actie ondernomen om het verzuim te herstellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzetschrift geen gronden bevatte en dat de belanghebbende niet heeft gereageerd op de verzoeken van de griffier. Hierdoor kon de rechtbank niet anders dan het verzet niet-ontvankelijk verklaren.
De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van de juiste documenten en het voldoen aan de wettelijke vereisten bij het aantekenen van verzet. De rechtbank heeft de belanghebbende erop gewezen dat het verzet niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien niet aan de vereisten wordt voldaan. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.