ECLI:NL:RBZWB:2022:2238

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
9138789 OV VERZ 21-2330
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot het instellen van een rechtsvordering inzake nalatenschap en terugbetaling aan de nalatenschap

In deze zaak gaat het om de nalatenschap van [naam overledene], waarbij verzoeker en verweerders als erfgenamen en schuldeisers optreden. Verzoeker heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard en verzoekt de kantonrechter om machtiging om een rechtsvordering in te stellen tegen zijn mede-erfgenamen, [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2], tot terugbetaling van een bedrag van € 235.000, dat in 2018 aan hen is overgemaakt. Dit bedrag zou onterecht zijn onttrokken aan de nalatenschap van [naam overledene]. De verweerders betwisten de vordering en verzoeken de kantonrechter om verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek.

De kantonrechter overweegt dat de vereffening van de nalatenschap nog niet is afgerond en dat partijen gezamenlijk bevoegd zijn om de nalatenschap te beheren. De rechter concludeert dat het verzoek van verzoeker op grond van artikel 4:198 BW toewijsbaar is, omdat hij als mede-vereffenaar de machtiging nodig heeft om zelfstandig te kunnen procederen. De kantonrechter wijst het verzoek toe en verleent verzoeker de gevraagde machtiging om een rechtsvordering in te stellen tegen de verweerders. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Bergen op Zoom
zaaknummer: 9138789 OV VERZ 21-2330
beschikking d.d. 22 april 2022
in de zaak van
[verzoeker] ,wonende te [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker,
hierna: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. W.L.J. van Winden,
en

1.[verweerder sub 1] ,

wonende te [woonplaats verweerder sub 1] ,
hierna: [verweerder sub 1] ,
2.
[verweerder sub 2],
wonende te [geboorteplaats] ,
hierna: [verweerder sub 2] ,
verweerders,
gemachtigde: mr. P.M. Boiten,
inzake de nalatenschap van:
[naam overledene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , overleden te [plaatsnaam] op [overlijdensdatum] , laatst gewoond hebbende te [plaatsnaam] ,
hierna: [naam overledene] .

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het door mr. Van Winden namens [verzoeker] ingediende verzoekschrift met bijlagen, ter griffie van deze rechtbank ingekomen op 25 maart 2021;
- de brief van mr. Boiten namens [verweerder sub 1] , ingekomen op 19 april 2021;
- het op 22 oktober 2021 door mr. Boiten namens [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] ingediende verweerschrift;
- de brief van 26 oktober 2021 van mr. Van der Winden namens [verzoeker] , ingekomen op 28 oktober 2021;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 9 november 2021.

2.De feiten

2.1
[naam overledene] is gehuwd geweest met de heer [X] (hierna: [X] ). Uit dat huwelijk zijn 3 kinderen geboren, te weten verzoeker en verweerders (hierna ook wel te noemen: de kinderen). [X] is op 14 mei 2017 overleden onder achterlating van [naam overledene] en de kinderen als zijn erfgenamen.
2.2
In 2018 is [naam overledene] verhuisd naar een zorgcentrum in [plaatsnaam] . De ouderlijke woning is in augustus 2018 verkocht voor € 250.000,00. In die periode is aan [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] ieder een bedrag van € 117.500,00, in totaal € 235.000 overgemaakt. [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] hebben ieder in 2018 bij de belastingdienst aangifte gedaan van een schenking van € 117.500,00.
2.3
Partijen zijn de enige erfgenamen van [naam overledene] . Op verzoek van (de gemachtigde van) [verzoeker] heeft [verweerder sub 1] bij brief van 27 november 2020 opgave gedaan van de omvang van de nalatenschap van [naam overledene] . Volgens zijn opgave bestaan de bezittingen en schulden van de nalatenschap uit enerzijds een banksaldo van € 14.901,80 en anderzijds een schuld aan de kinderen van in totaal € 116.129,00 uit hoofde van de nalatenschap van [X] (= € 38.709 per kind) en de uitvaartkosten van € 6.234,91, derhalve een tekort van € 107.462,11.
2.4
Bij akte van 16 februari 2021, op 25 februari 2021 ingeschreven in het boedelregister, heeft [verzoeker] de nalatenschap van [naam overledene] beneficiair aanvaard.

3.Het verzoek en het verweer

3.1
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter
“om een aanwijzing in de zin van artikel 4:210 BW, inhoudende dat hij wordt gemachtigd om namens de nalatenschap een vordering in te stellen tegen zijn beide broers tot terugbetaling van het bedrag van € 235.000,-.”
3.2
Ter onderbouwing van zijn verzoek stelt [verzoeker] – samengevat – het volgende. De schulden van de nalatenschap van [naam overledene] overtreffen de baten. Het negatieve saldo is het gevolg van de twee overboekingen van in totaal € 235.000,00, die in 2018 uit het vermogen van [naam overledene] zijn gedaan aan [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] (hierna: de overboekingen). Nu niet is komen vast te staan dat de overboekingen met medeweten en instemming van [naam overledene] zijn gedaan, moeten deze worden beschouwd als onrechtmatige onttrekkingen aan haar vermogen en dienen de betreffende bedragen aan de nalatenschap te worden terugbetaald. Mochten de overboekingen wel met medeweten en instemming van [naam overledene] als schenkingen zijn gedaan, dan zijn deze schenkingen door misbruik van omstandigheden tot stand gekomen, gelet op de afhankelijke positie waarin [naam overledene] zich destijds ten opzichte van [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] bevond en zijn deze rechtshandelingen om die reden vernietigbaar. Ingeval van schenkingen zijn deze rechtshandelingen ook paulianeus en ook daarom vernietigbaar, aangezien [verzoeker] daardoor als schuldeiser van [naam overledene] uit hoofde van de nalatenschap van [X] is benadeeld. Het bedrag van € 235.000,00 moet derhalve aan de nalatenschap worden terugbetaald. Daarmee kunnen vervolgens de schulden uit hoofde van de nalatenschap van [X] volledig worden voldaan. Eerst daarna kan tot verdeling van de nalatenschap worden overgegaan. Aangezien verweerders hiertoe niet bereid zijn, dient ten behoeve van de nalatenschap een rechtsvordering tegen hen te worden ingesteld. Verzoeker is daartoe echter als deelgenoot in een beneficiair aanvaarde nalatenschap zonder medewerking van verweerders niet bevoegd. Hij kan (ook) geen vordering tot verdeling van de nalatenschap instellen. Dit kan pas nadat de vereffening van de nalatenschap is afgerond en verweerders de door hen ontvangen bedragen geheel of gedeeltelijk aan de nalatenschap hebben terugbetaald.
3.3
[verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] voeren verweer. Zij verzoeken de kantonrechter om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel dit verzoek af te wijzen, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten, begroot op € 500,00, en in de nakosten.
3.4
Het verweer luidt – samengevat – als volgt. Het verzoek is gebaseerd op artikel 4:210 BW. Deze bepaling geeft de kantonrechter een discretionaire bevoegdheid om, ter controle op de vereffening, aan de vereffenaar een aanwijzing te geven. Er kan niet om een aanwijzing worden verzocht, zodat [verzoeker] niet kan worden ontvangen in zijn verzoek. Bovendien is het niet mogelijk om op grond van artikel 4:210 BW een machtiging te verkrijgen. Er is in dit geval ook geen reden om een aanwijzing te geven. De vordering, die inhoudelijk wordt betwist, kan via een andere rechtsingang worden ingesteld, op grond van een door de kantonrechter te treffen beheersregeling, waartoe het onderhavige verzoek echter niet strekt, dan wel door deze in een verdelingsprocedure te betrekken. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen. Verzoeker heeft deze procedure nodeloos aanhangig gemaakt en daarom dient hij in de (volledige) proceskosten te worden veroordeeld.

4.De beoordeling

4.1
Deze zaak betreft de nalatenschap van [naam overledene] , de moeder van partijen. In deze nalatenschap zijn partijen erfgenamen, schuldeisers én (vanwege de beneficiaire aanvaarding) vereffenaar (artikel 4:195 BW). Als gezamenlijk vereffenaar is het hun taak om de nalatenschap als een goed vereffenaar te beheren en de tot de nalatenschap behorende schulden zoveel als mogelijk te voldoen. Ingevolge artikel 4:198 BW zijn partijen daartoe in beginsel slechts tezamen bevoegd (behoudens daden van gewoon onderhoud en tot behoud van de goederen, en in het algemeen daden die geen uitstel kunnen lijden), tenzij de kantonrechter anders bepaalt.
4.2
Vaststaat dat de vereffening van de nalatenschap nog niet is geëindigd. Volgens partijen zijn er geen schulden aan derden (meer), maar dienen de vorderingen van partijen zelf uit hoofde van de nalatenschap van [X] (in totaal € 116.129) nog, voor zover als dat mogelijk is, te worden voldaan. Partijen zijn het erover eens dat deze vorderingen niet volledig, maar slechts voor een klein gedeelte uit het na aftrek van de uitvaartkosten nog resterende banktegoed (van circa € 8.600) kunnen worden voldaan.
4.3
Het geschil tussen partijen heeft betrekking op al dan niet tot de nalatenschap behorende activa. Indien de tot de nalatenschap behorende bezittingen zijn beperkt tot voormeld banktegoed – zoals [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] stellen – dan zal de vereffening eindigen met de uitbetaling van dit banktegoed aan partijen in hun hoedanigheid van schuldeisers en komen partijen in dat geval, bij gebreke van een na vereffening resterend tegoed, aan een verdeling (als bedoeld in Afdeling 4 van Titel 6 van Boek 4 BW en Titel 7 van Boek 3 BW) niet toe.
4.4
[verzoeker] stelt zich daarentegen op het standpunt dat tot de nalatenschap nog een tegoed, dat wil zeggen een vordering op [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] , van € 235.000 behoort, met welk bedrag de vorderingen van partijen op de nalatenschap volledig kunnen worden voldaan, waarna nog een tussen partijen gelijkelijk te verdelen bedrag (€ 235.000 + € 8.600 - € 116.129 = € 127.537) resteert. Indien dat standpunt in rechte bevestiging mocht vinden, zal derhalve wel sprake zijn van een verdeling na vereffening.
4.5
De vraag óf en in hoeverre de door [verzoeker] gestelde en door [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] betwiste vordering tot de nalatenschap van [naam overledene] behoort, ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor. Het is niet aan de kantonrechter om zich daaromtrent een oordeel te vormen en op dit geschil te beslissen. Die beoordeling zal plaatsvinden in een andere procedure bij een andere rechter. In deze procedure gaat het uitsluitend om de vraag op welke wijze de rechtsvordering dient te worden ingesteld. Ook daarover zijn partijen het niet eens. De kantonrechter overweegt als volgt.
4.6
[verzoeker] wenst ten behoeve van de nalatenschap een rechtsvordering in te stellen en daartoe een machtiging te verkrijgen. Het instellen van een rechtsvordering ten behoeve van de nalatenschap betreft een beheershandeling. Partijen zijn daartoe ingevolge het bepaalde in artikel 4:198 BW in beginsel slechts tezamen bevoegd, tenzij de kantonrechter anders bepaalt. Nu de door [verzoeker] verzochte machtiging ertoe strekt de bevoegdheid te verkrijgen om zelfstandig, derhalve zonder de medewerking van zijn mede-vereffenaars ten behoeve van de nalatenschap te procederen, heeft het verzoek te gelden als een verzoek aan de kantonrechter om in zoverre met betrekking tot de gezamenlijke bevoegdheid van partijen als vereffenaars op grond van artikel 4:198 BW een afwijkende regeling te treffen. Dat [verzoeker] zelf niet naar deze wetsbepaling heeft verwezen, is hierbij – anders dan verweerders kennelijk menen – niet van belang. Artikel 25 Rv gebiedt de rechter immers de rechtsgronden ambtshalve aan te vullen. Het verzoek van [verzoeker] is op grond van artikel 4:198 BW toewijsbaar.
4.7
Aan het verweer van [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] dat de vermeende vordering in een verdelingsprocedure moet worden betrokken en het verzoek daarom moet worden afgewezen en nodeloos is gedaan, gaat de kantonrechter voorbij. Uitgangspunt is dat de erfgenamen eerst de vereffening voltooien alvorens tot verdeling van de nalatenschap over te gaan. Weliswaar geldt dat alleen nog partijen zelf schuldeisers van de nalatenschap zijn en dat deze aanspraken als schuldeisers in een verdeling kunnen worden betrokken, maar dat het tussen partijen tot een verdeling moet gaan komen, staat in dit geval niet vast. Dat is, zoals hiervoor reeds overwogen, geheel afhankelijk van de vraag of [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] rechtens zijn gehouden het bedrag van € 235.000 geheel dan wel gedeeltelijk aan de nalatenschap te voldoen. Indien in rechte komt vast te staan dat dit niet het geval is, zoals verweerders betogen, zal van een positieve nalatenschap en daarmee van een verdeling immers geen sprake zijn. Voorts geldt dat indien de vermeende vordering van de nalatenschap op verweerders in rechte wél komt vast te staan, zich de situatie voordoet dat verweerders aan de nalatenschap een hoger bedrag verschuldigd zijn dan het totaal van de door hen uit de nalatenschap te ontvangen bedragen en dat bij een verdeling wat betreft dat meerdere geen gedwongen schuldtoerekening zal kunnen plaatsvinden. Het ligt in dit geval dan ook in de rede om voorafgaand aan een eventuele verdeling omtrent de vermeende vordering uitsluitsel te verkrijgen. Daar komt nog bij dat niet valt in te zien dat een rechtsvordering tot vernietiging van schenkingen zich er voor leent om in een verdeling te worden betrokken.
4.8
Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek zal worden toegewezen, aldus dat de kantonrechter op grond van artikel 4:198 BW aan verzoeker in zijn hoedanigheid van mede-vereffenaar machtiging zal verlenen om ten behoeve van de nalatenschap van [naam overledene] tegen verweerders een rechtsvordering in te stellen strekkende tot (terug)betaling aan de nalatenschap van een bedrag van € 235.000.
4.9
Ten overvloede overweegt de kantonrechter nog het volgende. De aan [verzoeker] te verlenen machtiging is – naar verweerders terecht hebben opgemerkt – geen aanwijzing in de zin van artikel 4:210 BW. Het bepaalde in 4:210 BW strekt ertoe dat de kantonrechter ambtshalve in het kader van het uit te oefenen toezicht op de vereffening, naar aanleiding van aan hem desgevraagd of ongevraagd verstrekte inlichtingen, een aanwijzing aan de vereffenaar kan geven. Het al dan niet geven van een aanwijzing betreft een discretionaire bevoegdheid. De kantonrechter kán, indien hij daartoe een gegronde reden aanwezig acht, aan de vereffenaar – dat wil zeggen aan de vereffenaars gezamenlijk ingeval de erfgenamen vanwege de beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap tezamen vereffenaar zijn, zoals in deze nalatenschap – een aanwijzing geven. Die situatie doet zich hier niet voor.
4.1
Nu het verzoek zal worden toegewezen, is er geen reden om verzoeker in de proceskosten te veroordelen. Gelet op de familierelatie tussen partijen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De kantonrechter:
verleent op grond van artikel 4:198 BW aan verzoeker in zijn hoedanigheid van mede-vereffenaar machtiging om ten behoeve van de nalatenschap van [naam overledene] tegen verweerders een rechtsvordering in te stellen strekkende tot (terug)betaling aan de nalatenschap van een bedrag van € 235.000;
compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt
.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.J. van den Boom, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 april 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.
(HV)