ECLI:NL:RBZWB:2022:2239

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
AWB- 20_9861
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en medische beoordeling door UWV

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 20 april 2022, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om een WIA-uitkering toe te kennen behandeld. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.S.W. van Vossen, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 19 oktober 2020, waarin het UWV weigerde om per 11 mei 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Tijdens de zitting op 9 maart 2022 is eiser verschenen, terwijl het UWV niet aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen fysiek onderzoek heeft plaatsgevonden en dat er geen actuele medische informatie is opgevraagd door het UWV. Eiser heeft aangevoerd dat de verzekeringsartsen zich ten onrechte hebben gebaseerd op een eerder onderzoek en dat er nieuwe medische informatie beschikbaar is die niet is meegenomen in de beoordeling. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit lijdt aan een onderzoeksgebrek, omdat het UWV niet voldoende heeft gemotiveerd waarom een fysiek onderzoek niet nodig was en waarom geen medische informatie is opgevraagd.

De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om de gebreken in het besluit te herstellen binnen zes weken. Indien het UWV hiervan geen gebruik maakt, moet dit binnen twee weken aan de rechtbank worden meegedeeld. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak, waarbij ook de vergoeding van griffierecht en proceskosten nog niet aan de orde zijn. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9861 WIA

tussenuitspraak van 20 april 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. J.S.W. van Vossen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij] ., te [plaatsnaam2] ,

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 19 oktober 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de weigering een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 9 maart 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Derde partij is niet verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als (leerling) mechanisch operator. Voor dat werk is hij op 14 mei 2018 uitgevallen vanwege belemmerende gezondheidsklachten.
Bij besluit van 3 juni 2020 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd per 11 mei 2020 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 11 mei 2020.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts, van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b), van een arbeidsdeskundige en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft het medisch dossier bestudeerd en eiser telefonisch gesproken op 15 mei 2020. Op basis daarvan komt de verzekeringsarts tot de conclusie dat eiser belastbaar te achten is met beperkingen ten opzichte van normaal functioneren. De verzekeringsarts acht de klachten van eiser plausibel gezien de medische situatie, daarnaast zijn de klachten consistent met de bevindingen van de curatieve sector, de daarop gebaseerde behandeling en de bevindingen van de verzekeringsarts op het telefonisch spreekuur. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn door de verzekeringsarts neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 19 mei 2020.
4.2
De verzekeringsarts b&b heeft op 24 september 2020 het medisch dossier van eiser bestudeerd en heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van het standpunt van de verzekeringsarts
.Volgens de verzekeringsarts b&b heeft eiser aangegeven dat ten opzichte van de Eerstejaars Ziektewet Beoordeling (EZWB) de situatie in grote lijnen ongewijzigd is. Er heeft bij de EZWB een fysiek lichamelijk onderzoek plaatsgevonden. Bij dit onderzoek werden er geen aanwijzingen gevonden voor de lichamelijke klachten die eiser nu stelt. De diagnosen die de verzekeringsarts heeft gesteld, ziet de verzekeringsarts b&b ook terugkomen in het bezwaarschrift. Een fysiek lichamelijk onderzoek of het opvragen van medische informatie zou volgens de verzekeringsarts b&b dan ook geen toegevoegde waarde hebben. Volgens de verzekeringsarts b&b worden de gestelde beperkingen door eiser al voldoende ondervangen in de door de verzekeringsarts opgestelde FML die identiek is aan de FML die opgesteld is bij de EZWB.
4.3
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat er zowel door de verzekeringsarts als door de verzekeringsarts b&b geen actueel medisch onderzoek heeft plaatsgevonden. De verzekeringsartsen hebben zich ten onrechte gebaseerd op het lichamelijk onderzoek dat plaatsvond bij de EZWB van 13 mei 2019. Daarnaast stelt eiser dat de verzekeringsartsen ten onrechte geen medische informatie hebben opgevraagd, terwijl eiser na de EZWB op 27 mei 2019 en op 12 juni 2019 door een medisch specialist gezien is (volgens productie 2 bij het beroepschrift) en hij in februari 2020 met een behandeling is gestart (volgens productie 4 bij het beroepschrift). Volgens eiser tonen de bevindingen van de medisch specialist en de rest van zijn medische dossier (productie 3 bij het beroepschrift) aan dat de bevindingen die zijn gedaan ten tijde van de EZWB niet juist zijn. Als gevolg van zijn klachten had de verzekeringsarts b&b volgens eiser (meer) beperkingen aan moeten aannemen op het zitten, het vasthouden van de aandacht, concentratie en het geheugen. Verder heeft eiser nog verzocht om een medisch deskundige in te schakelen om onderzoek te laten doen naar zijn fysieke en mentale klachten.
4.4
Indien de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist, zoals in het geval van eiser, en in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact waarbij de (verzekerings)arts de betrokkene in persoon (fysiek) heeft gezien, geldt als uitgangspunt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts b&b tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo een situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts b&b voldoende kan motiveren dat, in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491) en van 2 december 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:3031).
Over het inwinnen van informatie bij behandelaars overweegt de rechtbank dat een verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel. Raadpleging van de behandelend artsen is echter aangewezen in die gevallen waarin reeds een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, welke een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of indien een betrokkene stelt dat een behandelend arts een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen (zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 24 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1391).
4.5
Vast staat dat zowel in de primaire fase als in de bezwaarfase geen fysiek onderzoek heeft plaatsgevonden en geen medische informatie is opgevraagd. De verzekeringsarts b&b heeft gesteld dat een fysiek lichamelijk onderzoek en ook het opvragen van medische informatie geen toegevoegde waarde hebben, omdat bij de EZWB een fysiek onderzoek plaatsvond, daarbij geen aanwijzingen zijn gevonden voor de door eiser gestelde klachten, terwijl eiser heeft aangegeven dat ten opzichte van de EZWB de situatie in grote lijnen ongewijzigd is en de diagnose die de verzekeringsarts heeft gesteld, ook terugkomt in het bezwaarschrift.
4.6
De rechtbank volgt dit standpunt niet. De vermelding van eisers standpunt in de rapportage van de verzekeringsarts dat de situatie in grote lijnen ongewijzigd is gebleven, ziet namelijk op de mentale klachten en niet op de fysieke klachten waarvoor eiser een actueel fysiek onderzoek vraagt. Het fysieke onderzoek bij de EZWB dateert van een jaar voor de datum in geding. Aldus kan niet volstaan worden met verwijzing naar het fysiek onderzoek ten tijde van de EZWB. Ten aanzien van de mentale klachten geldt dat eiser bij de verzekeringsarts melding heeft gemaakt van een gestarte behandeling (vanaf februari 2020), terwijl eiser ook meer beperkingen op dat vlak claimt dan zijn aangenomen in de FML ten tijde van de EZWB (toen zijn ZW-uitkering ongewijzigd werd voortgezet). Eiser stelt daarom terecht dat daarover informatie had moeten worden opgevraagd.
Het UWV heeft weliswaar in het verweerschrift aangevoerd dat eiser tijdens de bezwaarfase op 17 augustus 2020 telefonisch aan het UWV kenbaar heeft gemaakt dat hij niet naar kantoor wil komen én dat hij verzoekt om zijn bezwaarschrift schriftelijk af te handelen, maar dat maakt het voorgaande niet anders. In het verslag van het telefoongesprek van 17 augustus 2020 staat dat er sprake is van een traag en moeizaam gesprek en dat er afspraken gemaakt zijn met eiser. Zo wil eiser liever niet gebeld worden en ook niet naar kantoor komen. Het verzoek is om het dossier op stukken af te handelen en dat, indien het opvragen van informatie noodzakelijk is, een machtiging gestuurd kan worden.
Naar het oordeel van de rechtbank betekent het feit dat eiser mogelijk afziet van de hoorzitting echter nog niet dat hij ook afziet van een lichamelijk onderzoek door een verzekeringsarts b&b (zie ook de uitspraak van de CRvB van 17 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3201). Uit het verslag van het telefoongesprek blijkt ook niet dat het UWV eiser expliciet heeft gevraagd of hij van het lichamelijke onderzoek afziet. Gelet op het feit dat er melding wordt gemaakt van een traag en moeizaam gesprek had het op de weg van het UWV gelegen dit nader uit te vragen, te meer nu eiser in zijn bezwaarschrift heeft gesteld dat er ten onrechte geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Datzelfde geldt ten aanzien van het door eiser in zijn bezwaarschrift gedane verzoek om medische gegevens bij zijn behandelaars op te vragen.
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit lijdt aan een onderzoeksgebrek. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
4.7
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het UWV in de gelegenheid stellen om alsnog een lichamelijk onderzoek te verrichten bij eiser en alle actuele medische informatie, waaronder de door eiser in beroep overgelegde medische informatie en bij behandelaars op te vragen informatie, mee te nemen in het besluit. Eiser dient hiervoor nog wel goed leesbare versies van die in beroep overgelegde informatie aan het UWV te verstrekken (met name producties 2 en 3). De rechtbank acht het op dit moment dan ook niet noodzakelijk om een medisch deskundige te verzoeken om nader onderzoek in te stellen.
5. Arbeidsdeskundig oordeel
Indien en voor zover, na herstel van voornoemd gebrek, de FML van 19 mei 2020 en de geduide functies ongewijzigd zouden blijven, overweegt de rechtbank ten aanzien van de arbeidsdeskundige beoordeling al het volgende.
In de arbeidsdeskundige rapporten heeft het UWV, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag heeft gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (Sbc-code 111160), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) en assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (Sbc-code 267071).
Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat de functie van assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (Sbc-code 267071) een overschrijding oplevert op het persoonlijk risico. Bij de EZWB, waarbij sprake was van dezelfde FML, werd de functie van assemblagemedewerker elektronische producten vanwege een overschrijding op dat punt ongeschikt geacht. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige valt niet op te maken of het mogelijk om dezelfde functie gaat. De functienaam van Sbc-code 267071 is elektrotechnisch medewerker. Naar het oordeel van de rechtbank dient het UWV, indien deze functie gehandhaafd blijft na herstel van het hiervoor genoemde onderzoeksgebrek, daarom ook nog nader te motiveren waarom de functie van assemblagemedewerker besturingskasten en panelen met Sbc-code 267071 geschikt wordt geacht voor eiser.
6 De rechtbank zal na de bestuurlijke lus beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
7. De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen bepalen op zes weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het UWV dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
8. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het UWV in de gelegenheid om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in overwegingen 4.4 tot en met 5 van deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 20 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.