Op 25 april 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg. Dit besluit, genomen op 10 januari 2022, betrof de intrekking van de uitkering van verzoekster op grond van de Participatiewet per 1 december 2021. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Echter, op 21 februari 2022 heeft het college het bestreden besluit ingetrokken, waardoor verzoekster haar verzoek om voorlopige voorziening heeft ingetrokken, maar wel verzocht heeft om vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De voorzieningenrechter overweegt dat, op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het verzoekschrift.
In dit geval heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat het college aan verzoekster is tegemoetgekomen door het besluit van 21 februari 2022. Daarom heeft de voorzieningenrechter het college veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 759,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast is het college ook veroordeeld tot vergoeding van het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.