ECLI:NL:RBZWB:2022:226
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen UWV-besluit inzake Ziektewetuitkering
In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 17 oktober 2019, waarin zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 27 november 2018 werd beëindigd. De behandeling van het beroep was oorspronkelijk gepland voor 14 mei 2020, maar kon door coronamaatregelen niet doorgaan. Uiteindelijk vond de zitting plaats op 15 juni 2021, waar de gemachtigde van verzoeker en zijn schoonvader aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van het UWV, mr. J.F.C.A.M. Weterings. Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank op 24 juni 2021 besloten om een deskundige te raadplegen. De verzekeringsarts heeft op 26 augustus 2021 rapport uitgebracht, waarna het UWV op 30 september 2021 het bestreden besluit heeft ingetrokken en de ZW-uitkering van verzoeker is voortgezet.
Verzoeker trok vervolgens zijn beroep in, maar verzocht de rechtbank om het UWV te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overwoog dat het UWV aan verzoeker was tegemoetgekomen, wat aanleiding gaf om het UWV te veroordelen in de gemaakte proceskosten. De rechtbank stelde deze kosten vast op € 1.897,50 voor de rechtsbijstand en € 1.490,10 voor het rapport van de verzekeringsarts, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 3.387,60.
De uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal en openbaar gemaakt op 20 januari 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.