ECLI:NL:RBZWB:2022:2324

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
C/02/394482 JE RK 22-201
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van jeugdzorg met dringende behoefte aan jeugdzorgwerker

In deze zaak heeft de kinderrechter op 18 maart 2022 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige] en [minderjarige2], op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen, die onder druk staan door de conflicten tussen de ouders. De Raad heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, met de noodzaak dat er snel een jeugdzorgwerker beschikbaar wordt gesteld. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling (GI) aangesproken op haar verantwoordelijkheid om binnen drie weken na de uitspraak een jeugdzorgwerker aan te wijzen, ondanks de bestaande wachtlijstproblematiek. De ouders zijn in de procedure gehoord, waarbij de moeder en de vader hun standpunten hebben toegelicht. De kinderen hebben aangegeven veel weerstand te ervaren om bij de vader te zijn, wat de kinderrechter als zorgelijk heeft beoordeeld. De kinderrechter heeft de noodzaak van een onafhankelijke jeugdzorgwerker benadrukt om de communicatie tussen de ouders te verbeteren en de zorgregeling voor de kinderen uit te breiden. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen en uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met de verwachting dat de GI snel actie onderneemt om de situatie van de kinderen te verbeteren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/394482 JE RK 22-201
Datum uitspraak: 18 maart 2022

Beschikking kinderrechter over ondertoezichtstelling

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,

hierna te noemen: de Raad,
gevestigd te Breda,
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [plaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] ,

[minderjarige2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. E.M.G. van Nuenen-Meulesteen, te Hilvarenbeek,

[vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. C.A.M.J. de Wit, te Veghel.
De kinderrechter merkt als informante aan:
Stichting Jeugdbescherming Brabant, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te [plaats] .

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 8 februari 2022, ingekomen bij de griffie op 8 februari 2022.
Op 18 maart 2022 heeft de kinderrechter de zaak met gesloten deuren mondeling behandeld.
Verschenen zijn:
- [minderjarige] en [minderjarige2] , die apart zijn gehoord op 11 maart 2022;
- de vader, bijgestaan door mr. De Wit;
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Nuenen-Meulesteen,
- een vertegenwoordigster van de Raad.
De GI is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Gelet op de nauwe samenhang tussen de onderhavige zaak en de ter griffie onder nummer C/02/381702 FA RK 21-389 ingeschreven zaak, zijn deze zaken gelijktijdig mondeling behandeld. In die andere zaak is bij afzonderlijke beschikking beslist.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] en [minderjarige2] (hierna gezamenlijk (ook) te noemen: de kinderen) wordt uitgevoerd door de ouders.
De kinderen wonen bij de moeder.

Het verzoek

De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De standpunten

Namens de Raad is tijdens de mondelinge behandeling het verzoek gehandhaafd en ter toelichting op en/of aanvulling van het verzoek het volgende, samengevat, verklaard.
Het is volgens de Raad zeer zorgelijk dat de kinderen zoveel weerstand vertonen om naar de vader te gaan. Voor de kinderen is het belangrijk dat zij zowel met de vader als met de moeder een fijn en onbelast contact kunnen ervaren. De Raad is verheugd om van de ouders te horen dat de hulpverlening vanuit Pro6 inmiddels is opgestart, zodat mogelijk weer een brug kan worden geslagen tussen de kinderen en de vader. Pro6 zal zowel naar de opvoedomgeving van de kinderen bij de ouders als naar de kinderen zelf gaan kijken. De Raad spreekt de hoop uit dat deze hulpverlening voor de kinderen een verbetering van de huidige situatie teweeg zal brengen. Zij hebben nodig dat de ouders als opvoeders rust uitstralen en niet steeds op gespannen voet met elkaar staan. De vader heeft volgens de Raad handvatten nodig om beter bij de kinderen te kunnen aansluiten. De moeder heeft volgens de Raad nodig dat zij inzicht krijgt in de situatie waarin de kinderen zoveel weerstand tegen de vader vertonen en dat zij de wijze waarop zij omgaat met de situatie verbetert. De Raad verwacht dat als de communicatie tussen de ouders verbetert, er ook beter zicht komt op de mogelijk aanwezige kind-eigenproblematiek. De Raad adviseert de GI om op grond hiervan niet meteen al bij de aanvang van de ondertoezichtstelling in te zetten op een persoonlijkheidsonderzoek van [minderjarige] , maar eerst de bevindingen van Pro6 af te wachten. Daarbij zal ook acht worden geslagen op signalen vanuit school die los lijken te staan van de ouderproblematiek. Het is de ouders niet gelukt om onder eigen verantwoordelijkheid de voorlopige zorgregeling van een dag(deel) per week, die is vastgesteld bij kortgedingvonnis van 8 maart 2021, zelf uit te breiden. De Raad adviseert om die zorgregeling alsnog stapsgewijs uit te breiden naar de zorgregeling zoals deze is vastgesteld in de beschikking van 10 maart 2020, door onder meer het maken van goede afspraken die door de ouders worden nagekomen en waarbij uiteindelijk ook de kinderen bij worden betrokken. Op die manier wordt voorkomen dat de kinderen extra spanningen zullen ondervinden door een onverwachte uitbreiding van de zorgregeling.
Door en namens de vrouw is tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende verklaard. De vrouw staat achter het verzoek van de Raad. Zij vindt het belangrijk dat de kinderen het fijn hebben bij de vader en zij merkt dat de kinderen nu veel weerstand vertonen om naar hem te gaan. Volgens de vrouw lukt het de ouders wel om afspraken te maken over het verblijf van de kinderen op bijzondere dagen, maar is het hen niet gelukt om over de uitbreiding van de voorlopige zorgregeling afspraken te maken, omdat de vader die regeling alleen met een overnachting wil uitbreiden. De kinderen willen op dit moment niet bij de vader overnachten. Hoewel de communicatie tussen partijen verbetering behoeft, is de communicatie tussen hen volgens de vrouw in de basis goed. Zij zijn bijvoorbeeld in staat om samen naar een ouderavond te gaan. De vrouw denkt daarom dat de gedragsproblematiek niet alleen te wijten is aan de communicatieproblemen tussen de ouders. De vrouw is dan ook van mening dat in het kader van de ondertoezichtstelling niet alleen wordt ingezet op de verbetering van de communicatie tussen partijen, maar dat ook dient te worden ingezet op onderzoek of er sprake is van kind-eigenproblematiek. Vooral [minderjarige] kampt met woedeaanvallen en zal gebaat zijn bij een persoonlijkheidsonderzoek om te kijken of er bijvoorbeeld sprake is van ADHD en/of autisme. Als duidelijk wordt of er sprake is van kind-eigenproblematiek bij [minderjarige] , kan de hulpverlening daarop worden afgestemd en kan zij beter worden geholpen.
Door en namens de vader is tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende verklaard. De vader is het ook eens met het verzoek van de Raad en hoopt dat met de aanstelling van een goede jeugdzorgwerker de situatie voor de kinderen zal worden verbeterd. De vader begrijpt niet waarom de kinderen zoveel weerstand vertonen om bij hem te zijn. Hij spreekt tegen dat hij steeds boos zou zijn op de kinderen. Hij heeft zelf nooit signalen van de kinderen gekregen dat zij het bij hem niet fijn hebben. Ook zijn netwerk ziet niet wat de vader verkeerd zou doen. Hij vermoedt dat de kinderen in een loyaliteitsconflict zitten. De vader vindt dat de communicatie tussen de ouders niet goed verloopt. De vader wordt niet door de moeder van belangrijke informatie over de kinderen voorzien. Hij is blij met iedere uitbreiding van de voorlopige zorgregeling en hoopt dat er niet weer zoveel tijd verloren gaat zonder dat de voorlopige zorgregeling wordt uitgebreid. De vader hoopt dat de kinderen over een tijd wel weer bij hem kunnen overnachten. De vader heeft er veel verdriet van dat hij op dit moment veel van de kinderen mist, zoals het samen wakker worden, samen ontbijten en hen naar school brengen. Hij heeft geen behoefte om de zorgregeling zo uit te breiden dat hij met de kinderen en hun hond gaat wandelen.
De kinderen hebben tijdens voormeld kindgesprek herhaald wat zij in het raadsonderzoek al hadden verklaard. Zij hebben, kort gezegd, verteld dat zij niet willen dat de huidige voorlopige zorgregeling wordt uitgebreid en dat zij niet bij de vader willen overnachten. Zij vertelden dat de vader hen vaak hard vastpakt en dat zij bang zijn dat hij boos wordt, ook als hij hoort wat zij hebben verteld aan de kinderrechter. De kinderen vertelden ook dat zij de moeder missen als zij bij de vader zijn. Ten slotte vertelden zij dat toen de voormalige vriendin van de vader nog bij hem in de woning verbleef, zij het bij hem wel leuk vonden.

De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de kinderen zijn onder meer dat zij worden bedreigd in hun sociaal-emotionele ontwikkeling. Zij worstelen met hun loyaliteitsgevoelens richting de ouders en ervaren onvoldoende ruimte om met beide ouders een fijn contact te hebben. De kinderen vertonen op dit moment veel weerstand om naar de vader te gaan en zijn overwegend negatief over hun momenten met hem. Met de Raad is de kinderrechter van oordeel dat de oorsprong van deze weerstand ligt in de ouderproblematiek. De ouders staan nog steeds op gespannen voet met elkaar, communiceren niet of nauwelijks of via de kinderen, en stralen geen rust naar hen uit, waardoor zij spanningen ervaren en het gevoel hebben te moeten kiezen tussen de ouders.
Bij kortgedingvonnis van 8 maart 2021 is de zorgregeling vanwege de weerstand bij de kinderen voorlopig teruggebracht naar een dag(deel) per week met de bepaling dat partijen ernaar zouden streven om deze voorlopige zorgregeling na verloop van vier weken uit te breiden. De kinderrechter constateert met de Raad en de ouders dat het de laatstgenoemden niet is gelukt om die zorgregeling onder eigen verantwoordelijkheid uit te breiden. De kinderrechter is van oordeel dat, gelet op wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken, er een onafhankelijke derde in de persoon van een jeugdzorgwerker moet worden ingezet om de regie te voeren, over onder andere de uitbreiding van de omgangsregeling. Bij die uitbreiding dient de jeugdzorgwerker te inventariseren wat nodig is om die te realiseren en daarbij zoveel mogelijk toewerken naar herstel van de voormelde zorgregeling van 10 maart 2020, namelijk dat de vader en de kinderen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar in een cyclus van twee weken, gedurende week 1 van vrijdag 17.00 uur tot en met dinsdag 8.30 uur, waarbij de vader de kinderen dinsdagochtend naar school brengt, en in week 2 van maandag 15.30 uur tot woensdag 17.00 uur. De inzet van deze uitbreiding dient te zijn dat die stapsgewijs geschiedt, waarbij aandacht dient te zijn voor de nodige hulpverlening en ook dat het tempo van de kinderen daarbij bepalend is.
De kinderrechter acht het verder van belang dat met betrekking tot het tijdens de mondelinge behandeling gedane verzoek van de vrouw om in het kader van de ondertoezichtstelling een persoonlijkheidsonderzoek bij [minderjarige] in te laten stellen, dat het initiatief daartoe bij de jeugdzorgwerker dient te worden gelaten. Daarbij merkt de kinderrechter op dat dit initiatief reeds gedurende het hulpverleningstraject bij Pro6 door de jeugdzorgwerker kan worden genomen, als die medewerker daartoe aanleiding ziet.
Gelet op het vorenstaand zal de kinderrechter het verzoek van de Raad toewijzen en die uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
De doelen van de ondertoezichtstelling zijn:
1. Ouders hebben handvatten om de kinderen loyaal te kunnen laten zijn aan de andere ouder. Hierdoor kunnen de kinderen vrij bewegen van de ene naar de andere ouder;
2. Ouders hanteren een manier van communiceren, waardoor de kinderen niet belast worden en waarbij zij communiceren als ouders en niet als ex-partners;
3. Ouders kunnen gezamenlijk afspraken en beslissingen maken die in het belang zijn van de kinderen;
4. De kinderen en ouders hebben de scheiding een plek gegeven;
5. opvoedingsvragen van de ouders zijn geïnventariseerd en de ouders hebben hiervoor handvatten gekregen;
6. De kinderen hebben onbelast contact met beide ouders.
Ten slotte overweegt de kinderrechter dat een ondertoezichtstelling een zware maatregel is en alleen wordt uitgesproken wanneer een kinderrechter van oordeel is dat er ernstige zorgen zijn om de minderjarige. Ook in deze zaak zijn er ernstige zorgen en het zou schadelijk zijn voor de ontwikkeling van de kinderen wanneer er niet op korte termijn passende, gedwongen hulp wordt ingeschakeld. Ondanks de voornoemde ernstige zorgen is het echter onduidelijk wanneer er daadwerkelijk uitvoering gegeven gaat worden aan de ondertoezichtstelling. Immers, het is niet bekend wanneer een jeugdzorgwerker in deze zaak beschikbaar zal worden gesteld. Inmiddels is er sprake van een feit van algemene bekendheid dat het zelfs maanden kan duren voordat een jeugdzorgwerker beschikbaar wordt gesteld, waarbij een en ander afhankelijk is van de prioritering door de GI. Dit is al met al een betreurenswaardige gang van zaken. De kinderrechter wijst de GI uitdrukkelijk op het bepaalde in artikel 4.2.2 Besluit Jeugdwet. In het eerste lid van dat artikel staat dat de GI binnen vijf werkdagen nadat zij is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling en zij hiervan in kennis is gesteld, een jeugdzorgwerker aanwijst, waarbij het eerste contact plaatsvindt tussen de jeugdzorgwerker en de minderjarige en de met het gezag belaste ouder(s).
Gezien voornoemde ernstige zorgen is het dringend nodig dat er in deze zaak snel een jeugdzorgwerker beschikbaar wordt gesteld. Ondanks de wachtlijstproblematiek van de GI verwacht de kinderrechter van haar dat zij in deze zaak, binnen drie weken nadat zij van de beslissing in deze zaak in kennis is gesteld, een jeugdzorgwerker beschikbaar stelt. Die jeugdzorgwerker dient snel over te gaan tot adequate uitvoering van de ondertoezichtstelling.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt, uitvoer bij voorraad, [minderjarige] en [minderjarige2] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 18 maart 2022 tot 18 maart 2023.erklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2022 door mr. Toekoen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
EH
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 5 april 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.