In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. K.T. Ghaffari, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een Ziektewet-uitkering ontvangen, maar het UWV besloot op 19 oktober 2020 dat zij vanaf 20 november 2020 geen recht meer had op deze uitkering. Dit besluit werd in een later bestreden besluit van 23 april 2021 door het UWV gehandhaafd, waarop eiseres beroep instelde.
Tijdens de zitting op 14 april 2022 werd het beroep besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de arbeidsongeschiktheid van eiseres, waarbij zowel medische als arbeidskundige aspecten zijn meegenomen. De verzekeringsarts heeft eiseres beoordeeld en beperkingen vastgesteld in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Eiseres voerde aan dat haar beperkingen niet adequaat waren vastgesteld en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische en lichamelijke klachten.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat de FML de beperkingen van eiseres juist weergaf. De rechtbank concludeerde dat de functies die het UWV aan de berekening van de arbeidsongeschiktheid ten grondslag had gelegd, passend waren. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed en het UWV werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.