ECLI:NL:RBZWB:2022:2390

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
C/02/385210 FARK 21-2144 en C/02/381309 FARK 21-179
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. De Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot eenhoofdig gezag over minderjarigen na beëindiging van de affectieve relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot eenhoofdig gezag over twee minderjarige kinderen, ingediend door de man. De man en de vrouw, beiden van Poolse nationaliteit, hebben een affectieve relatie gehad en uit deze relatie zijn twee kinderen geboren. De man verzoekt om alleen het gezag over de kinderen uit te oefenen, omdat de vrouw al geruime tijd geen contact meer heeft met de kinderen en er zorgen zijn over haar persoonlijkheidsproblematiek en verslavingsproblemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen bij de man wonen en dat er geen gronden zijn voor een kinderbeschermingsmaatregel. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in zijn rapport bevestigd dat er geen zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen onder de zorg van de man. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van de kinderen is dat de man alleen het gezag uitoefent, omdat de vrouw niet in staat is haar verantwoordelijkheden als gezagdragende ouder uit te oefenen. De rechtbank heeft het verzoek van de man toegewezen en bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf bij hem hebben. Het verzoek om de vrouw het recht op omgang te ontzeggen is ingetrokken en afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/385210 / FA RK 21-2144
C/02/381309 / FA RK 21-179
datum uitspraak: 12 april 2022
beschikking betreffende gezag en omgang
in de zaak van
[naam 1],
hierna te noemen: de man, wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. R.E. Teusink te Roosendaal, tegen
[naam 2],
hierna te noemen de vrouw,
wonende op een voor de rechtbank onbekend adres te [land].
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
  • de beschikking van 22 februari 2021 van deze rechtbank in zaaknummer C/02/381309 / FA RK 21-179 en alle daarin vermelde stukken;
  • het op 28 april 2021 ontvangen verzoek met bijlagen, ingeschreven onder zaaknummer C/02/385210 / FA RK 21-2144;
  • de brieven van de advocaat van de man van 5 mei 2021 met bijlagen, waaronder een vertaald rechtshulpverzoek van de Poolse rechter aan de Nederlandse rechter;
  • het op 24 augustus 2021 ontvangen rapport van de Raad voor de Kinderbescherming;
  • het F9-formulier van de advocaat van de man van 27 augustus 2021;
  • de in het Pools vertaalde brief van de griffier en rapport van de Raad welke zijn verzonden aan de Poolse rechter van 2 september 2021;
  • het emailbericht van de griffier van de Poolse rechtbank van 3 december 2021;
  • de oproeping van de griffier van deze rechtbank van de vrouw in de Staatscourant op 23 december 2021;
  • de brief van de advocaat van de man van 7 januari 2022 met bijlage;
  • het emailbericht van de advocaat van de man van 4 maart 2022.
1.2
De verzoeken zijn behandeld op de mondelinge behandeling van 29 maart 2022. Bij die gelegenheid is verschenen de man, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. Tevens was aanwezig een medewerker namens de Raad.
Alhoewel correct opgeroepen is de vrouw niet verschenen.
1.3
Voorafgaand aan voornoemde zitting is de minderjarige [voornaam 1] gehoord.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie zijn geboren:
[voornaam 1] [achternaam], geboren te [geboorteplaats] (Polen) op 27 september 2006,
[voornaam 2] [achternaam], geboren te [geboorteplaats] (Polen) op 6 augustus 2012.
2.2
De kinderen wonen bij de man.
2.3
De man, de vrouw en de kinderen hebben allen de Poolse nationaliteit.
2.4
De Poolse rechter heeft op 6 januari 2021 een rechtshulp verzoek gedaan aan de Nederlandse rechter om een onderzoek te verrichten naar de woonsituatie van de man en onder meer naar de vraag of er sprake zou zijn van gronden waardoor men in zijn ouderlijk gezag zou moeten ingrijpen of de vrouw contact met de kinderen opneemt en op welke wijze zij deelneemt aan de opvoeding van de kinderen. Deze zaak is ingeschreven onder zaaknummer C/02/381309 / FA RK 21-179.
2.4
De rechtbank heeft in de beschikking van 22 februari 2021 de Raad verzocht het door de Poolse rechter verzochte onderzoek uit te voeren.
2.5
De Raad heeft op 23 augustus 2021 een rapport uitgebracht. Hiervan is op 2 september 2021 een in de Poolse taal vertaalde versie verzonden naar de Poolse rechter.
2.7
Namens de Poolse rechter is op 3 december 2021 bericht dat de zaak bij de Poolse rechter naar aanleiding van dit rapport is gesloten.

3.Het verzoek

3.1
De man verzoekt in zaaknummer C/02/385210 / FA RK 21-2144, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat de man voortaan alleen het gezag uitoefent over de kinderen van partijen;
II. te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de man hebben;
III. aan de vrouw het recht tot omgang met de kinderen te ontzeggen, althans voor de duur zoals de rechtbank juist acht.

4.De beoordeling

Internationaal privaatrecht
4.1
Voor de beoordeling van het verzoek van de man is van belang of de ouders naar Pools recht, nu de kinderen daar zijn geboren, van rechtswege gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over de kinderen. In de beoordeling moet ook worden betrokken dat de ouders niet met elkaar gehuwd zijn geweest.
4.2
Op grond van artikel 8 lid 1 van de EG-verordening nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheden en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (hierna: Brussel IIbis), is de Nederlandse rechter bevoegd het verzoek van de man te beoordelen, nu de kinderen op het moment van de indiening van het verzoek de gewone verblijfplaats hadden in Nederland.
4.3
Het verzoek is ingediend na 1 mei 2011, op welke datum het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, Trb. 1997, 299 (hierna: HKBV 1996) in werking is getreden.
4.4
Voor de beantwoording van de vraag naar het bestaan van een gezagsverhouding tussen de ouders en de kinderen, moet genoemd verdrag worden gehanteerd.
4.5
Uit artikel 16, eerste lid, van het HKBV 1996 volgt dat het van rechtswege ontstaan of tenietgaan van ouderlijke verantwoordelijkheid, zonder tussenkomst van een rechterlijke of administratieve autoriteit, wordt beheerst door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Derhalve zou de vraag of de ouders op dit moment gezamenlijk het gezag over de kinderen zijn belast naar Nederlands recht moeten worden beantwoord.
4.6
Artikel 30, derde lid, van de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming bepaalt dat de inwerkingtreding van het HKBV 1996 de ouderlijke verantwoordelijkheid die voordien – voor 1 mei 2011 – van rechtswege aan een persoon is toegekomen onverlet laat.
4.7
De rechtbank overweegt dat beide kinderen in Polen zijn geboren. Naar Pools recht berust het ouderlijk gezag vanaf het moment van de geboorte bij beide ouders, ongeacht of zij al dan niet met elkaar zijn gehuwd en ongeacht of zij al dan niet met elkaar samenwonen. De gezamenlijke gezagsuitoefening duurt voort tot de meerderjarigheid (Artikel 93 & 1 Fw).
4.8
Nu [voornaam 1] op 27 september 2006 is geboren en de vader op de geboorteakte van de haar als vader staat vermeld, dient per die datum te worden onderzocht of van rechtswege een gezagsverhouding tussen de vader en [voornaam 1] is ontstaan. Omdat deze datum is gelegen voor 1 mei 2011, dient voor de beoordeling van deze vraag het Verdrag betreffende de bevoegdheid der autoriteiten en de toepasselijke wet inzake de bescherming van minderjarigen, Verdrag van 5 oktober 1961, Trb. 1968, 101 (hierna: HKBV 1961) te worden gehanteerd.
4.9
Uit artikel 3 van het HKBV 1961 volgt dat een gezagsverhouding die van rechtswege voortvloeit uit de interne wet van de Staat waarvan de minderjarige onderdaan is in alle Verdragsstaten wordt erkend.
4.1
Op basis van het voorgaande, nu niet is gebleken dat deze juridische situatie door een rechterlijke uitspraak of anderszins wijziging heeft ondergaan, is de rechtbank van oordeel dat de naar Pools recht ontstane gezagsrelatie tussen de ouders en de minderjarige [voornaam 1] op grond van artikel 3 van het HKBV 1961 dient te worden erkend.
4.11
De minderjarige [voornaam 2] is geboren op 6 augustus 2012 en de vader op de geboorteakte van de haar als vader staat vermeld. Dit betekent dat – nu zij na 1 mei 2011 is geboren – voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van gezamenlijk gezag het HKBV 1961 te worden gehanteerd. Zoals hiervoor overwogen bepaalt artikel 16, derde lid, van het HKBV 1996 dat het op grond van het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind bestaande ouderlijke verantwoordelijkheid blijft bestaan na verplaatsing van die gewone verblijfplaats naar een andere Staat. Dit betekent dat het gezamenlijk gezag dat van
rechtswege is ontstaan in Polen nog steeds bestaat.
4.12
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank beide ouders immer zijn belast met het gezag over de kinderen.
4.13
De Raad concludeert in voormeld rapport dat er geen gronden zijn waardoor er gedacht moet worden aan een kinderbeschermingsmaatregel. Er zijn geen zorgen gedurende het onderzoek naar voren gekomen. Beide kinderen hebben een goede band met hun vader. De kinderen ontwikkelen zich goed. [voornaam 1] zit op de HAVO. [voornaam 2] krijgt voor haar schoolwerk extra ondersteuning vanuit Hulp voor Poolse gezinnen. De man werkt fulltime en is alleenstaande ouder. Er is voor- en naschoolse opvang voor [voornaam 2]. Er is ook ondersteuning in het vrijwillig kader door Hulp voor Poolse gezinnen. Er is rust en stabiliteit en dat doet de man en de kinderen goed. Er zijn duidelijke regels voor de kinderen en de man draagt dit uit naar de kinderen, gaat hierover met hen in gesprek en zij gehoorzamen hem. Ook biedt hij een luisterend oor en probeert hij leuke dingen met de kinderen te doen. Er is reeds jaren geen contact tussen de kinderen en de vrouw. Bij de vrouw lijkt onverminderd sprake te zijn van persoonlijkheidsproblematiek. Hiermee zijn de kinderen in hun jongere jaren geconfronteerd. Het gezin leeft zonder de vrouw. De moeder zou zwervende zijn en zou in Nederland verblijven. [voornaam 1] ziet haar heel af en toe, maar zij wil geen contact met de vrouw. [voornaam 2] zou haar moeder willen zien en spreken. Zij beseft dat dit niet kan als haar moeder dronken is. Beide kinderen hebben wel contact met de familie van de vrouw, zoals hun oma.
4.14
De man heeft ter toelichting op zijn verzoek naar voren gebracht dat de verstandhouding van partijen ernstig verstoord is geraakt. Bij de vrouw was sprake van verslavingsproblematiek en er was sprake van huiselijk geweld van de vrouw richting de kinderen. Op 28 november 2017 is de vrouw uitgeschreven en liet zij de kinderen bij de man achter. In het begin kwam zij nog wel eens langs, maar zij is nadien teruggekeerd naar Polen. De man zorgt inmiddels drie jaar voor de kinderen. Het gaat goed met de kinderen. Er is geen enkel contact met de vrouw, zodat er geen gezamenlijke beslissingen kunnen worden genomen. Aan de gronden voor eenhoofdig gezag is naar de mening van de man voldaan. Verder is het belang dat het hoofdverblijf bij de man wordt bepaald. Indien de rechtbank het verzoek tot eenhoofdig gezag toewijst en hieruit volgt dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de man hebben, verzoekt de man dit in de overweging van de rechtbank mee te nemen. Tijdens de mondelinge behandeling is het verzoek om de vrouw het recht op omgang te ontzeggen ingetrokken.
4.15
De vertegenwoordiger van de Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven het verzoek van de man te kunnen volgen. De vrouw is onbereikbaar voor de man en het is de vraag of zij in staat is om op een behoorlijke manier het gezag uit te voeren. Het is voorstelbaar dat als er snel beslissingen over de kinderen genomen moeten worden dit bemoeilijkt wordt, omdat de vrouw niet bereikbaar is.
4.16
De rechtbank overweegt als volgt.
gezag
4.17
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen, indien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder der minderjarige kinderen toekomt. Ingevolge artikel 1:253n lid 2 BW is artikel 1:251a lid 1 BW van overeenkomstige toepassing. Op grond van laatstgenoemde bepaling kan de rechter bepalen dat het gezag over minderjarigen aan één
ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat bij instandhouding van gezamenlijk gezag van beide ouders de kinderen klem of verloren zouden raken tussen die ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is.
Uitgangspunt van de wetgever is dat het gezamenlijk ouderlijk gezag nadat ouders uit elkaar gaan gewoon doorloopt. Dat neemt echter niet weg dat zich situaties kunnen voordoen waarin het noodzakelijk is dat slechts een van de ouders het ouderlijk gezag uitoefent. Uit de vaste jurisprudentie op dit gebied komt naar voren dat er uiterst terughoudend dient te worden omgegaan met het toekennen van verzoeken tot eenhoofdig gezag.
4.18
De rechtbank is in deze zaak van oordeel dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is om de man alleen te belasten met het gezag over de kinderen. De rechtbank heeft daarbij in overweging genomen dat uit de stukken naar voren is gekomen dat partijen een turbulente relatie hebben gehad en nadat zij naar Nederland zijn verhuisd de relatie van partijen uiteindelijk jaren geleden is geëindigd. De vrouw heeft destijds de woning verlaten en zij heeft sindsdien, buiten een kort contact met [voornaam 2] en toevallige ontmoetingen op straat, geen (structureel) contact meer gehad met de kinderen. Het lijkt dat er bij de vrouw sprake is van forse persoonlijkheidsproblematiek waardoor zij niet in staat is haar rol en verantwoordelijkheid als gezagdragende ouder uit te oefenen. Er is al geruime tijd in het geheel geen contact met haar en het is onbekend waar zij verblijft. Ook is het de Raad niet gelukt om in het kader van het Raadsonderzoek in contact met de vrouw te komen. Verder komt ook uit het kindgesprek met [voornaam 1] naar voren dat wanneer zij de vrouw op straat tegenkwam deze contacten problematisch zijn verlopen. De rechtbank is van oordeel dat voldoende vaststaat dat de vrouw onvoldoende in staat is om de verantwoordelijkheid als gezagdragende ouder uit te oefenen. Daarnaast heeft de vrouw door de lange tijd dat er geen contact is met de man en de kinderen geheel geen zicht op de ontwikkeling van de kinderen en de zaken die spelen in hun leven. Zij is dan ook niet in staat om hierover een weloverwogen beslissing te nemen. Daar komt bij dat de vrouw voor de man onbereikbaar is waardoor hij haar niet kan informeren en consulteren. Ook zorgt de afwezigheid van de vrouw dat er beslissingen over de kinderen niet gezamenlijk kunnen worden genomen of dat de vereiste toestemming van de vrouw ontbreekt waardoor er problemen ontstaan. De vrouw heeft de laatste jaren haar verantwoordelijkheid als gezagdragende ouder niet genomen en de verwachting is ook niet dat hierin binnen afzienbare tijd verandering komt.
4.19
De rechtbank heeft in dit kader zich nog de vraag gesteld of volstaan kan worden met de constatering dat het gezag van de vrouw van rechtswege is geschorst op grond van artikel 1:253q BW jo. 1:253r BW. Hoewel de verblijfplaats van de vrouw onbekend is en geconcludeerd zou kunnen worden dat haar gezag op dit moment van rechtswege is geschorst, brengt het zwaarwegende belang van de kinderen mee dat er een beslissing over het gezag wordt genomen, omdat wanneer de verblijfplaats van de vrouw bekend wordt het gezamenlijk gezag van rechtswege zal herleven. Een dergelijke situatie acht de rechtbank in strijd met de belangen van de kinderen.
4.2
Het verzoek van de man om hem te belasten met het eenhoofdig gezag over de kinderen zal dan ook worden toegewezen.
Hoofdverblijf
4.21
Nu de man wordt belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen, volgt hier van rechtswege uit dat de kinderen hun hoofdverblijf hebben bij hem. Daarmee behoeft het hoofdverblijf niet meer door de rechter te worden vastgesteld en wordt het verzoek van de man om die reden afgewezen.
Omgang
4.22
Nu namens de man het verzoek om de vrouw het recht op omgang te ontzeggen is ingetrokken, zal dit verzoek worden afgewezen.
Proceskosten
4.23
Nu partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad en het geschil betrekking heeft op hun kinderen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De rechtbank
bepaalt dat het gezag over de minderjarigen
[voornaam 1] [achternaam], geboren te [geboorteplaats] (Polen) op 27 september 2006,
[voornaam 2] [achternaam], geboren te [geboorteplaats] (Polen) op 6 augustus 2012. voortaan aan de man alleen toekomt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt; wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Graaf, en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.
SB
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:
1
1. In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.